ECLI:NL:RBSGR:2007:BB1208

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/26569
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake vreemdelingenbewaring en rechtmatig verblijf

In deze zaak verzoekt de verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank, gedateerd 6 januari 2005, waarin zijn beroep tegen de vreemdelingenbewaring ongegrond werd verklaard. De verzoeker, een Turkse nationaliteit, stelt dat hij ten tijde van de eerdere uitspraak rechtmatig in Nederland verbleef, en dat recente besluiten van de Staatssecretaris van Justitie dit bevestigen. De besluiten van 8 mei 2005 en 5 maart 2007 zouden volgens de verzoeker nieuwe feiten en omstandigheden opleveren die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt echter dat deze besluiten dateren van na de eerdere uitspraak, waardoor ze niet als nieuw feit kunnen worden aangemerkt volgens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank wijst erop dat de verzoeker niet kan aantonen dat de feiten en omstandigheden die hij aanvoert, voor de eerdere uitspraak niet bekend waren en dat deze tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De rechtbank verwijst ook naar een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de verlening van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet gelijkgesteld kan worden aan de situatie van de verzoeker. De rechtbank concludeert dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een nieuw feit of nieuwe omstandigheid die een andere uitspraak zou rechtvaardigen. De uitspraak wordt gedaan door mr. E. Steendijk en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A. van den Ham.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector bestuursrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 07/26569
UITSPRAAK
op het verzoek om herziening
In het geschil tussen:
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1974,
van Turkse nationaliteit,
IND dossiernummer 9901.04.8024,
gemachtigde: mr. N. Akbalik, advocaat te Oosterhout-Nijmegen,
verzoeker;
en:
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
als rechtsopvolger van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Bij brief van 17 december 2004 is beroep ingesteld tegen de beschikking van verweerder van 16 december 2004. Bij uitspraak van 6 januari 2005, onder kenmerk Awb 04/56270 is het beroep ongegrond verklaard. Bij brief van 26 juni 2007 is verzocht deze uitspraak te herzien.
1.2 Het verzoek is ter zitting van 23 juli 2007 behandeld. Verzoek is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:88 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
2.2 Verzoeker was tot 19 november 1998 in het bezit van een vergunning tot verblijf. Bij besluit van 26 februari 2002 is het op 2 december 1998 ingediende verzoek om verlenging van zijn vergunning tot verblijf afgewezen en werd verzoeker ongewenst verklaard; het tegen dit besluit ingediende bezwaar werd bij besluit van 19 april 2004 afgewezen. Bij besluit van 9 november 2005 werd het besluit van 19 april 2004 ingetrokken; na advisering door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken heeft verweerder bij besluit van 8 mei 2005 verzoekers bezwaar tegen de ongewenstverklaring gegrond verklaard en de ongewenstverklaring ingetrokken en bij besluit van 5 maart 2007 verzoekers bezwaar tegen de weigering zijn verblijfsvergunning te verlengen gegrond verklaard met de overweging dat verzoeker geacht wordt sinds de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van 6 januari 2005 dient te worden herzien omdat door de besluiten van verweerder van 8 mei 2005 en 5 maart 2007 is komen vast te staan dat verzoeker achteraf bezien ten tijde van deze uitspraak rechtmatig in Nederland verbleef en dus niet in vreemdelingenbewaring gesteld kon worden.
Verzoeker stelt dat aldus sprake was van feiten en omstandigheden die ten tijde van de uitspraak wel bestonden, althans geacht moeten worden bestaan te hebben, maar nog niet bekend waren aan verzoeker. Indien deze feiten en omstandigheden aan de rechter bekend zouden zijn geweest zouden zij tot een andere uitspraak hebben geleid, aldus verzoeker. Verzoeker verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 22 juli 2003, Awb 03/21883, waarin de rechtbank tot een vergelijkbare beoordeling is gekomen.
De rechter volgt verzoeker niet in dit betoog.
De besluiten van verweerder van 8 mei 2005 en 5 maart 2007 dateren van na de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd zodat de rechter hiermee geen rekening heeft kunnen houden.
Door de besluiten van verweerder van 8 mei 2005 en 5 maart 2007 is komen vast te staan dat verzoeker achteraf bezien ten tijde van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd rechtmatig in Nederland verbleef. Deze vaststelling kan echter niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een nieuw feit of nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 Awb. De rechter wijst in verband hiermee op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2005, 200508926/1. Dat in die uitspraak sprake was van verlening van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht terwijl in de onderhavige zaak sprake was van de vaststelling dat verzoeker achteraf geacht moet worden in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning maakt geen verschil; ook na verlening van een vergunning met terugwerkende kracht moet de vergunninghouder immers achteraf geacht worden sinds de ingangsdatum van de vergunning in het bezit hiervan te zijn geweest. Dat het besluit van verweerder van 19 april 2004 is herroepen waarmee de rechtsgevolgen ervan ongedaan zijn gemaakt doet er niet aan af dat ten tijde van de uitspraak van 6 januari 2005 sprake was van een rechtsgeldige weigering, verzoeker in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.
2.3 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het herzieningsverzoek dient te worden afgewezen.
2.4 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De rechtbank
- wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van den Ham als griffier op
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: