ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0756

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7144 CSV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op reiskostenvergoeding voor werknemers in opleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting [X.], eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. De zaak betreft de belastingheffing op een reiskostenvergoeding die aan werknemers werd verstrekt in het kader van hun opleiding. Eiseres had in totaal correctienota's van € 5.643,42 ontvangen, inclusief boetes van € 418, voor de jaren 2000 tot en met 2003. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van verweerder vernietigd voor zover het de boetes betreft. De rechtbank heeft de boetes herroepen tot een totaalbedrag van € 185,32 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 322,-- en moet het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,-- vergoeden.

De rechtbank oordeelde dat de reiskostenvergoeding die aan de werknemers werd verstrekt, niet als onbelaste vergoeding kon worden aangemerkt. Verweerder stelde dat de kosten die de werknemers maakten voor hun reis naar de leerplek, geen hogere reiskosten waren in verband met hun opleiding, maar reguliere woon-werkverkeer kosten. Eiseres voerde aan dat het leerkarakter van de werkzaamheden leidend was en dat de werknemers in feite in opleiding waren. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks het opleidingsaspect, de werkzaamheden ook het karakter van 'werk' hadden. De feitelijke omstandigheden boden onvoldoende aanknopingspunten om het werk anders te kwalificeren dan vergelijkbaar werk zonder opleidingsaspect.

De rechtbank concludeerde dat de Handleiding loonbelasting, waarin staat dat vergoedingen in verband met een studie of opleiding niet tot het loon behoren, niet van toepassing was op de reiskosten die de werknemers maakten. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de Handleiding dat de reiskostenvergoeding buiten het loon zou blijven. De rechtbank vernietigde de boetes, maar handhaafde de premies. De uitspraak biedt inzicht in de belastingheffing op vergoedingen in het kader van opleidingen en de verantwoordelijkheden van de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7144 CSV
Uitspraakdatum: 11 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de Stichting [X.], gevestigd te [Z.], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij besluiten van 4 maart 2005 heeft verweerder eiseres correctienota's van in totaal € 5.643,42 (inclusief boetes van in totaal € 418) opgelegd over de jaren 2000 tot en met 2003. Bij besluiten van 10 maart 2005 heeft verweerder de boetes over 2000 en 2001 verlaagd met € 57.
1.2. Bij besluit van 23 september 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard voor zover het de correcties betreft en gegrond voor zover het de boetes betreft. De boetes heeft hij daarbij verlaagd naar een totaalbedrag van € 185,32.
1.3. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 oktober 2005, ingekomen bij de rechtbank op 12 oktober 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn nadien aangevuld.
1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2006. Eiseres is vertegenwoordigd door drs. O.L.M. Polders en J. Spies. Eiseres heeft enkele stukken overgelegd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van dit geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiseres heeft blijkens de oprichtingsstatuten van 27 augustus 1996 tot doel het bevorderen van de (her)intreding van werkloze werknemers in de bouwnijverheid. Zij tracht dit doel - nog steeds ontleend aan het statutaire doel - onder meer te bereiken door: (a) het aangaan van (leer)arbeidsovereenkomsten van beperkte duur met werknemers, woonachtig in het werkgebied van eiseres en het ter beschikking stellen van deze werknemers aan deelnemende bouwbedrijven tegen een nader vast te stellen vergoeding; (b) het (doen) scholen van de onder (a) genoemde werknemers voor en tijdens het dienstverband; en (c) al datgene wat bevorderlijk is aan het doel.
2.2. Feitelijk komen de activiteiten hierop neer dat voornamelijk langdurig werklozen tot 30 jaar worden opgeleid in het timmeren, metselen en tegelzetten volgens een zogenoemde beroepsbegeleidende leerweg. Daarbij gaat het om vier dagen werken en één dag naar school. Werknemers worden voor die vier dagen bij een erkend leerbedrijf "uitgeplaatst" op basis van een zogenoemde praktijkovereenkomst (in de stukken ook wel als "beroepspraktijkvormingsovereenkomst" aangeduid). Het leerbedrijf zet de werknemers vervolgens in op een bouwplaats, dat wil zeggen in een "gewone" order die het desbetreffende bedrijf heeft aangenomen. Op de bouwplaats, onder toezicht van een erkende leermeester, doet de werknemers de vereiste vaardigheden op. De rechtspositie van deze werknemers is geregeld in de CAO voor het Bouwbedrijf. De arbeidsovereenkomsten die worden aangegaan, eindigen van rechtswege bij het behalen van de vereiste diploma's; indien de praktijkovereenkomst tussen het leerbedrijf en eiseres wordt ontbonden, wordt de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de werknemers ook ontbonden; bij onvoldoende leerontwikkeling kan de arbeidsovereenkomst ook worden ontbonden. Er wordt een opleidingsverslag bijgehouden en er vinden praktijkexamens plaats.
3. Geschil
3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres ten onrechte de aan haar werknemers verstrekte reiskostenvergoeding van € 0,27 of € 0,28 aanmerkte als onbelaste vergoeding. Het ging om de reisafstand die de werknemers moesten afleggen naar de leerplek. Dat betreft, aldus verweerder geen hogere reiskosten die een werknemer moet maken in verband met zijn opleiding, maar gewoon de kosten van het woonwerkverkeer; de werknemers zijn "gewoon" in dienst, doen "gewoon" werk en krijgen daarvoor een reële vergoeding. Dat de Belastingdienst hierover anders denkt, bindt verweerder niet. De Handleiding loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen (hierna: de Handleiding) is duidelijk en kan niet tot misverstanden leiden, aldus verweerder.
3.2. Eiseres voert aan dat het leerkarakter leidend is en het werkkarakter ondergeschikt daaraan. De werknemers werken weliswaar op de bouwplaats, maar het gaat om een opleiding. Eiseres wijst in dit verband op de hierboven onder 2.2 genoemde feiten en omstandigheden. De Handleiding is een product van verweerder en de Belastingdienst gezamenlijk. Onder die omstandigheden moet er, aldus eiseres, gewicht aan worden toegekend dat de Belastingdienst, kort gezegd, wel heeft besloten af te zien na naheffing.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.De hierboven onder 2.2 vermelde feiten en omstandigheden, in het licht van de onder 2.1 vermelde statutaire doelstelling van eiseres, zijn anders dan eiseres meent, onvoldoende reden om het werk van de werknemers op de bouwplaats waar het leerbedrijf werk heeft aangenomen, aan te merken als uitsluitend of in overwegende mate "opleiding". Weliswaar heeft het werk een duidelijk opleidingsaspect en is het doel van eiseres ook daarop gericht, dat neemt niet weg dat het werk ook het karakter van "werk" heeft. De feitelijke omstandigheden bieden onvoldoende aanknopingspunten dit werk anders aan te merken dan soortgelijk werk zonder opleidingsaspect. Het zijn gewone orders die het leerbedrijf heeft aangenomen. Het loon dat de werknemers op basis van de CAO ontvangen, is gelijk aan de in de CAO voor het Bouwbedrijf opgenomen garantielonen. Dit blijkt uit punt 10 van de arbeidsovereenkomst die eiseres in de bezwaarfase heeft overgelegd. Dat het gaat om arbeidsovereenkomsten die, kort gezegd, in hoge mate afhankelijk zijn van de leerontwikkeling die betrokkene al of niet doormaakt, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat eiseres een maatschappelijk belangrijke functie vervult en geen winstoogmerk heeft, kan geen rol spelen. De wet biedt daartoe geen ruimte.
4.2. Over studiekosten vermeldt de Handleiding, waarvan zich in het dossier de versie uit 2003 bevindt, in punt 17.44 dat vergoedingen of verstrekkingen "in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning" niet tot het loon behoren. Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat de interpretatie van eiseres niet juist is: de kosten die de werknemers moeten maken voor de reis tussen woning en werk vallen niet onder kosten in verband met een studie of opleiding. Hieraan, noch aan enig ander deel van de Handleiding, heeft eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat het hier gaat om buiten het loon blijvende vergoedingen. Gesteld, noch gebleken is dat eerdere versies van de Handleiding zodanig andere teksten bevatten dat daarvan zou moeten worden geoordeeld dat eiseres daaraan wel een gerechtvaardigd vertrouwen zou hebben kunnen ontlenen.
4.3. Dat die Handleiding een gezamenlijk product van verweerder en de Belastingdienst is, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat ook indien daarmee rekening wordt gehouden, nog steeds geldt dat over de jaren waarom het hier gaat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de heffing van premies voor de werknemersverzekeringswetten. Overigens merkt de rechtbank op dat blijkens de door eiseres overgelegde stukken de Belastingdienst heeft afgezien van naheffing, niet alleen vanwege mogelijk onduidelijke informatie over dit onderwerp, maar ook vanwege het in absolute bedragen gemeten geringe belang. Aan de standpuntbepaling van de Belastingdienst, waarvan niet valt te achterhalen welke gewichten aan de verschillende redenen om af te zien van naheffing zijn toegekend, kan daarom ook geen inhoudelijk argument worden ontleend.
4.4. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder de verzuimboetes verlaagd naar 1 procent over de correcties van 2000 en 2001 en 5 procent over die van 2002 en 2003. De in dit geding relevante aspecten - waaronder de positie van eiseres als niet op winst gerichte stichting met een maatschappelijk oogmerk, de lange tijd dat de procedure over de jaren 2000 tot en met 2003 nu al duurt en de keuze van de Belastingdienst af te zien van beboeting - in samenhang beschouwend, komt de rechtbank tot de conclusie dat beboeting hier niet juist moet worden geoordeeld.
4.5. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het de boetes betreft. Aangezien er maar één rechtens juiste uitkomst resteert, voorziet de rechtbank zelf in de zaak door de boetes te herroepen. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen. Wat de premies betreft blijft het bestreden besluit in stand.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het verschijnen ter zitting) 1 punt worden toegekend.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover het de boetes betreft;
- herroept de boetes met een totaalbedrag van € 185,32 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dat is vernietigd;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,--, welk bedrag het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres moet vergoeden;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 276,--, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. D.A. Verburg, mr. J.P.F. Slijpen en mr. H. Ollermann in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.