ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0742

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 23883
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij afwijzing asielaanvraag en vrijheidsontneming

In deze zaak heeft verzoeker, een man van Sierraleoonse nationaliteit, op 2 juni 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie heeft deze aanvraag op 9 juni 2007 afgewezen, waarna verzoeker op 10 juni 2007 beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 26 juni 2007 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid niet het ontbreken van identiteitsdocumenten aan verzoeker kon tegenwerpen, aangezien uit een ambtsbericht blijkt dat sinds december 2004 geen nieuwe identiteitskaarten worden afgegeven in Sierra Leone. Verzoeker heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een andere zaak waarin een vreemdeling zonder identiteitsdocumenten niet werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende heeft gemotiveerd en dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de gelijkenis van de gevallen.

De rechtbank heeft het beroep in de hoofdzaak gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. De rechtbank heeft het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard, omdat de grond voor de maatregel niet was vervallen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de afwijzing van asielaanvragen en de toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen, vooral in het licht van het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 07 / 23883 (voorlopige voorziening)
AWB 07 / 23881 (beroep)
AWB 07 / 23878 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 26 juni 2007
in de zaak van:
[Verzoeker},
geboren op onbekende datum, van Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol,
verzoeker,
gemachtigde: drs. J.W. de Haan, rechtshulp¬verlener bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 2 juni 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 9 juni 2007 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 10 juni 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 10 juni 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 2 juni 2007 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 10 juni 2007 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Hij behoort tot de Temne-bevolkingsgroep. Hij was moslim maar is bekeerd tot het christendom. Hij heeft geweigerd zijn vader op te volgen als subchief van het dorp. Hij vreest dat dorpsbewoners hierom wraak op hem zullen nemen.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen om de navolgende redenen. Verzoeker heeft geen documenten overgelegd en niet gedetailleerd verklaard over zijn reisroute. Hij heeft ten aanzien van zijn asielrelaas vage en onjuiste verklaringen afgelegd. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat verzoekers stelling dat benoeming tot subchief via overerving plaatsvindt, strijdig is met hetgeen uit openbare bronnen bekend is. Verzoekers verklaringen zijn volgens verweerder daarom ongeloofwaardig.
2.7 Verzoeker heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Het ontbreken van documenten is ten onrechte aan hem tegengeworpen. Volgens het ambtsbericht inzake Sierra Leone van juni 2006 worden er sedert 2004 namelijk geen identiteitsbewijzen meer afgegeven. Verweerder dient met betrekking tot het ontbreken van documenten rekening te houden met de omstandigheid dat verzoeker analfabeet is. Verzoeker beroept zich in de gronden van beroep onder verwijzing naar IND dossiernummer 0606.21.0011 op het gelijkheidsbeginsel. Ten aanzien van de opvolging van chiefs heeft verzoeker aangevoerd dat er volgens hem verschillen in de wijze van opvolging zijn. In beroep heeft hij ter onderbouwing hiervan een emailbericht van 18 juni 2007 van dr. Krijn Peters van het ‘Centre for Developments Studies Swansea University’ in Wales overgelegd. Naar de mening van verzoeker is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.9 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.10 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.11 Indien een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, Vw zich voordoet, dient van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan, bij gebreke waarvan het asielrelaas ongeloofwaardig geacht kan worden.
2.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid niet het ontbreken van identiteitsdocumenten aan verzoeker kunnen tegenwerpen. Redengevend daartoe is het volgende. In het ambtsbericht inzake Sierra Leone van juni 2006 in paragraaf 3.3.4 is opgenomen dat sedert december 2004 geen nieuwe identiteitskaarten worden afgegeven. Dit houdt verband met de omstandigheid dat het contract met het bedrijf dat identiteitskaarten produceert en afgeeft, inmiddels is verlopen. Deze informatie had verweerder bekend moeten zijn. Verweerders standpunt dat het ontbreken van een identiteitsdocument verzoeker is toe te rekenen en dat verzoeker zijn verblijf van een paar dagen in Freetown had moeten benutten door zich te wenden tot de autoriteiten ter verkrijging van een identiteitsdocument, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom ondeugdelijk gemotiveerd.
2.13 Verzoeker heeft zich in het kader van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw beroepen op het gelijkheidsbeginsel en verwezen naar de zaak met IND dossiernummer 0606.21.0011. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoeker niet gemotiveerd heeft dat sprake is van een gelijk geval. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. In de gronden van beroep heeft verzoeker aangegeven dat de vreemdeling in voornoemde zaak ook niet in het bezit was van enig identiteitsdocument en dat hij geen benul had van wat een paspoort is. Aan die vreemdeling werd alleen het ontbreken van reisdocumenten tegengeworpen, waar verweerder na het indienen van de zienswijze niet verder op door is gegaan. In die zaak is dus volgens verzoeker niet koste wat kost vastgehouden aan de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met het voorgaande zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende gemotiveerd. Verweerder zal daarom nader moeten onderzoeken of er sprake is van een gelijk geval en welke consequentie dit voor de onderhavige zaak heeft.
2.14 Ten aanzien van verweerders standpunt over de (on)geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoekers wordt nog het volgende overwogen. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar niet nader genoemde openbare bronnen. Op verzoek van de gemachtigde van verzoeker heeft verweerder deze bronnen openbaar gemaakt. De bronnen betreffen passages uit de volgende twee boeken: ‘Muslim peoples: a World Ethnographic Survey’ uit 1984 en ‘Encyclopdia of World cultures’ uit 1995. Blijkens de brief van verweerder van 15 juni 2007 waarbij deze bronnen openbaar zijn gemaakt, zou uit de eerstgenoemde bron blijken dat het recht om chief te worden, verkregen wordt door overerving via de vaderlijke lijn, hetgeen volgens verweerder niet betekent dat een persoon alleen via overerving chief kan worden. Uit de laatstgenoemde bron zou volgens verweerder afgeleid kunnen worden dat in de twintigste eeuw geen sprake meer is van het uitoefenen van dwang bij het benoemen van een nieuwe chief. Dr. Krijn Peters heeft in zijn emailbericht van 18 juni 2007 aangegeven dat bij zijn weten de positie van chiefs en subchiefs overgaat van vader op zoon. De uitleg die verweerder geeft aan de door hem geraadpleegde bronnen komt dus niet overeen met de door verzoeker ingebrachte informatie. Verweerder dient gelet hierop zijn standpunt opnieuw te bezien. Verder heeft dr. Krijn Peters aangegeven dat, indien verzoeker geen chief wilde worden terwijl er druk vanuit zijn dorp bestond om dit ambt op zich te nemen, hij wellicht genoodzaakt zou kunnen zijn om zijn dorp te verlaten. Aangezien verweerder verzoekers vrees voor de dorpsbewoners vanwege zijn weigering subchief te worden ongeloofwaardig heeft geacht, zal verweerder ook op dit punt nader moeten ingaan op hetgeen dr. Krijn Peters in zijn emailbericht heeft aangegeven.
2.15 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren.
2.16 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikel 3:2 en 3:47 Awb en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.18 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.19 Ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw dient een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven. Ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geldt deze verplichting niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.
2.20 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.21 In C3/12.3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw zal plaatsvinden indien er geen zicht meer is op de omstandigheid dat de vreemdeling na afloop van zijn procedure kan voldoen aan de vertrekplicht van artikel 5 Vw. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.22 De voorzieningenrechter zal het beroep in de hoofdzaak gegrond verklaren en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van verzoeker. Hij heeft daarom ingevolge artikel 5, derde lid, Vw geen vertrekplicht in de zin van het eerste lid van dit artikel.
2.23 Omdat aan verzoeker de toegang tot Nederland is geweigerd, is de grond voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel niet vervallen. Verweerder zal moeten bezien of de gegrondverklaring in de hoofdzaak aanleiding is vrijheidsontnemende maatregel niet verder toe te passen. Van een situatie waarin verweerder niet anders kan beslissen dan de maatregel op te heffen is niet gebleken.
2.24 Niet is gesteld en vooralsnog is niet gebleken dat verzoeker na afloop van zijn procedure in de hoofdzaak niet aan zijn vertrekplicht zal kunnen voldoen.
2.25 De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.26 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.27 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.28 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.7 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2007, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Manhoef, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.