RECHTBANK ROTTERDAM
NEVENZITTINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 10/600117-06
's-Gravenhage, 26 juli 2007
De rechtbank Rotterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B.],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1962],
[adres],
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 februari 2007, 25 april 2007, 9 juli 2007, 10 juli 2007, 11 juli 2007 en 12 juli 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, is op de terechtzittingen van 25 april 2007, 9 juli 2007 en 10 juli 2007 verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Meissen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1 primair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De raadsvrouw heeft ter terechzitting betoogd dat het middel van opname van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering ten onrechte is ingezet, nu niet kan worden gezegd dat sprake is van een verdenking van een strafbaar feit (witwassen), dat naar zijn aard of de samenhang met andere door verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde maakt. Er is derhalve sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat niet kan worden hersteld, zodat de verslagen van het onderzoek en de daaruit voortvloeiende resultaten van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt het volgende. De stelling van de verdediging dat het delict witwassen nimmer aanleiding zou kunnen zijn voor toepassing van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering is in zijn algemeenheid onjuist. Daar komt bij dat in casu voldoende aanleiding was om tot de inzet van het middel over te gaan, gezien de aan de vordering ten gronslag liggende feiten en omstandigheden. De rechter-commissaris heeft derhalve in redelijkheid tot het afgeven van de machtiging kunnen komen. Het verweer wordt verworpen.
2. Van misdrijf afkomstig
Ten aanzien van het in de telastlegging opgenomen bestanddeel
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) .... wist(en) dat dit/deze geldsbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf
overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank vat dit onderdeel van de telastlegging aldus op, dat de Officier van Justitie heeft bedoeld primair telast te leggen dat alle geldbedragen welke door verdachte, al dan niet samen met zijn mededaders, zijn gewisseld onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn van de handel in verdovende middelen. De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat alle geldbedragen die zijn gewisseld van drugshandel afkomstig waren, zodat reeds daarom van de zinsnede afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende middelen zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenwel, op nog nader aan te geven gronden, wel bewezen dat de betreffend geldbedragen in elk geval ten dele van de handel in verdovende middelen afkomstig waren. Dat betekent dat de bewezenverklaring van het bestanddeel "afkomstig was/waren van enig misdrijf" moet worden opgevat als: afkomstig van enig misdrijf, waaronder in elk geval de handel in verdovende middelen.
Voor de beantwoording van de vraag of de gewisselde gelden van misdrijf afkomstig zijn, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte heeft gedurende bijna twee jaren zeer frequent grote, contante geldbedragen gewisseld. De geldbedragen werden hem geleverd in kleine coupures, welke door hem werden gewisseld naar biljetten van € 500,-, hetgeen een zeer ongebruikelijke, niet courante coupure is. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder drugshandel, gepaard gaan met het genereren van grote hoeveelheden contant geld en dat dit doorgaans kleine coupures betreft.
De wisselingen werden niet verricht aan een van de reguliere balies van het postagentschap, maar aan loket 4, waar geen computer aanwezig was. Als gevolg hiervan werden de wisselingen niet gemeld aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties. De wisselingen werden bovendien uitsluitend verricht door verdachte en niet door een van de andere medewerkers van het postagentschap.
Verdachte ontving de geldbedragen onder meer van [verdachte A.], die de gelden op zijn beurt wisselde voor Colombiaanse personen. Eén van deze personen organiseerde geldtransporten naar Colombia. Het is een feit van algemene bekendheid dat Colombia een centrale rol speelt in de handel van verdovende middelen. Daarnaast heeft [verdachte A.] gewisseld voor ene [K.], waarvan wordt vermoed dat hij betrokken is geweest bij het transport van een partij flessen wijn, die een hoeveelheid cocaïne bevatte.
De overdracht van de geldbedragen aan [verdachte A.] vond vaak plaats door onbekende personen, op bijzondere tijdstippen en plaatsen uit tassen of dozen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een enorm veiligheidsrisico met zich mee brengt. In het legale geldcircuit is een dergelijke handelwijze uiterst ongebruikelijk en ongewenst.
De bij de geldwisselingen betrokken personen, [verdachte A.], [verdachte G.], [verdachte C.] en [verdachte E.], hebben geen legale bron van inkomsten, die de herkomst van de gewisselde geldbedragen kan verklaren. Zij hebben bovendien geen enkele verklaring gegeven over de herkomst van de grote sommen geld, dan wel geven daar geen aannemelijke verklaring voor. Tenslotte wordt in de afgeluisterde telefoongesprekken vaak gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik.
Op grond van deze feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de betreffende geldbedragen - middelijk of onmiddellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf, waaronder drugshandel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte op geen enkel moment heeft geweten dat het gewisselde geld afkomstig was van misdrijf. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaringen van verdachte over [verdachte A.] houden onder andere in (p. 10222) dat hij [verdachte A.] kent van het postkantoor en dat hij ook in [gelegenheid] komt, dat hij binnenkort gaat trouwen met een Colombiaanse, dat [verdachte A.] uit Venezuela komt en dat zij in de [adres] bij het postkantoor wonen, (p. 10225) dat [verdachte A.] hem vroeg om te wisselen, eerst € 10.000,- of € 15.000,- twee keer in de week, een half jaar later twee keer per week € 50.000,- en zo’n acht maanden geleden de vraag kwam om vaker te wisselen waarna hij drie maal in de week met hogere bedragen kwam, dat hij de mensen achter [verdachte A.] niet kent en dat hij denkt dat het niet eerlijk geld is, (p. 10232) dat als verdachte en [verdachte A.] soms spreken over "lotto spelen", zij daarmee bedoelen: geld wisselen, en dat [verdachte A.] gezegd heeft dit te doen omdat hij niet wil dat verdachte over de telefoon over geld spreekt.
De verklaringen van verdachte over [verdachte G.] houden onder andere in (p. 10260) dat hij hem kent als [W.], dat hij weinig van hem weet, dat hij werkt bij een apotheek in de [straat] en dat hij sinds een jaar € 50.000,- tot € 100.000,- per week wisselt.
Verder blijkt uit het dossier:
- dat verdachte als postagentschaphouder bekend is met de wet MOT;
- dat [verdachte A.] en [verdachte G.] alleen bij hem wisselden aan balie 4 en dat die wisselingen plaatsvonden buiten het baliesysteem van het postagentschap om;
- dat het baliesysteem (bij de andere balies) automatisch MOT-meldingen genereert;
- verdachte zeer frequent grote bedragen, in grote aantallen grote coupures voor het postagentschap bestelde;
- het postagentschap in de periode van 1 januari 2002 tot en met (september) 2005 geen € 500,- biljetten afstort;
- dat verdachte behalve een vergoeding per gewisseld biljet veelal daarboven nog een vergoeding ontving;
- dat verdachte en zijn wisselaars in telefoongesprekken in versluierd taalgebruik onder andere spreken over grote geldbedragen, de leveranciers van de wisselaars, besteldagen waarop de grote coupures bij het postagentschap worden afgeleverd of door het postagentschap kunnen worden besteld, geconstateerde tekorten in het bedrag dat ter omwisseling aangeboden is, bestellingen die niet doorgaan;
- dat er gewisseld werd van kleine naar grote coupures.
Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij de wisseltransacties met [verdachte A.] en [verdachte G.], indien hij het al niet wist, hij op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat de grote bedragen die hij zo frequent in die vorm van juist deze personen (die toch gewoonlijk niet zelf over deze enorme bedragen kunnen beschikken) ontving, van misdrijf afkomstig waren.
Omtrent de periode waarin verdachte de verboden wisselingen voor [verdachte A.] en [verdachte G.] heeft verricht, overweegt de rechtbank het volgende.
In het proces-verbaal van bevindingen "Analyse bestellingen en afstortingen door het postagentschap" (bijlage 1 bij ZD-01) is op p. 11324 vermeld een (totaal)overzicht van (onder andere) aantallen door het postagentschap aan het [adres] bestelde coupures van € 500,- en € 200,-; dit overzicht betreft de periode van 1 januari 2002 tot 1 november 2006.
De rechtbank is van oordeel dat dit overzicht slechts voor een deel kan dienen ter vaststelling van de hiervoor genoemde periode. Immers heeft verdachte tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard, hetgeen bevestigd wordt door de verklaring van getuige [getuige], dat hij het postagentschap in mei 2002 heeft overgenomen en dat hij voor drie tot vier personen vóór [verdachte A.] al regelmatig grote bedragen wisselde. Verder heeft hij toen verklaard 50 andere wekelijkse klanten, zoals koppelbazen en zakelijke rekeninghouders, te hebben aan wie hij coupures van € 500,- en € 200,- verstrekte.
De verklaring van getuige [getuige] (p.11462) houdt in dat een aantal personen (waaronder [verdachte A.] en [verdachte G.]) pas het laatste jaar dat zij bij het postagentschap werkte (2004), kwam om te wisselen; zij weet niet wie als eerste is gekomen om te wisselen, dat zal ongeveer gelijk zijn geweest. De verklaring van getuige [getuige] (p. 11365) houdt in dat de wisselingen in 2004, in de tijd dat zij naar Binnenlandse Zaken is gegaan, zijn begonnen. Bij de rechter-commissaris heeft deze getuige verklaard niet aan te kunnen geven of dat begin of eind 2004 was. De verklaring van verdachte (p. 10225; november 2006) houdt in dat [verdachte A.] niet langer dan twee jaar geleden naar hem is gekomen met de vraag om te wisselen terwijl op p. 10319 is vermeld dat verdachte aan het einde van 2004 met [verdachte A.] heeft kennis gemaakt.
Op basis van het vorengaande is de rechtbank van oordeel de aanvang van de "wisselperiode" op 1 januari 2005 gesteld moet worden.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode samen met anderen onder meer schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. Op grote schaal werden door hem kleine coupures gewisseld naar grote coupures. Hiertoe werden door verdachte meerdere keren per week enorme hoeveelheden biljetten van € 500,- besteld. Verdachte was, als feitelijk beheerder van het postagentschap, een essentiële schakel bij het witwassen. Verdachte kon door zijn werkzaamheden gemakkelijk beschikken over grote sommen geld en heeft aldus het vertrouwen dat in deze functie in hem werd gesteld, ernstig misbruikt. Door de gelden buiten de reguliere computersystemen om te wisselen, heeft verdachte ervoor gezorgd dat de transacties niet als ongebruikelijk werden gemeld.
Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten in standgehouden en bevorderd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten heeft als onderdeel van een zwartgeldcircuit reeds een ontwrichtende werking. Deze werking wordt versterkt, indien dit geld via witwassen als vermeend legaal geld aangewend kan worden in investeringen in de reguliere economie. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 2 november 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Tenslotte heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport.
Gezien deze omstandigheden, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 (oud) van de Wet inzake de geldtransactiekantoren;
- 1 (oud), 6 (oud), 6 van de Wet op de economische delicten.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van gewoontewitwassen;
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 1 november 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 3 november 2006;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. J.W. du Pon, voorzitter,
P.J. Schreuder en R.J. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Fledderus, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2007.