ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0522

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/600007-07..
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door geldkoerier naar Colombia met verborgen contant geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, op 26 juli 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte, geboren in 1972, heeft als geldkoerier naar Colombia gereisd en een contant geldbedrag van € 300.000,- vervoerd, dat verborgen zat in een geprepareerde koffer. Dit geld was op verzoek van een man die zij in een discotheek had ontmoet. Voor het overbrengen van het geld ontving de verdachte een vergoeding van € 3.000,- en een betaald vliegticket. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld niet op een eerlijke manier was verkregen, en dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld afkomstig was van een misdrijf, waaronder de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De rechtbank heeft ook een ontnemingsvordering toegewezen. De uitspraak is gedaan na een onderzoek op de terechtzittingen van 25 april, 11 juli en 12 juli 2007, waarbij de verdachte en haar raadsman, mr. H. Halfers, aanwezig waren. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank kwam tot een lagere werkstraf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en haar rol als geldkoerier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
NEVENZITTINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 10/600007-07
's-Gravenhage, 26 juli 2007
De rechtbank Rotterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte H],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1972,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 april 2007, 11 juli 2007 en 12 juli 2007.
De verdachte is op de terechtzitting van 11 juli 2007 verschenen en gehoord. Op de terechtzittingen van 25 april 2007 en 11 juli 2007 is als raadsman van verdachte verschenen mr. H. Halfers, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitie mr. Meissen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Bewijsoverwegingen.
1. Van misdrijf afkomstig
Ten aanzien van het in de telastlegging opgenomen bestanddeel
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) ...... wist(en) ...... dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig van enig misdrijf
overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank vat dit onderdeel van de telastlegging aldus op, dat de Officier van Justitie heeft bedoeld primair telast te leggen dat het gehele geldbedrag dat door verdachte, al dan niet samen met haar mededaders, is vervoerd onmiddellijk of middellijk afkomstig is van de handel in verdovende middelen. De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat het gehele geldbedrag van drugshandel afkomstig was, zodat reeds daarom van de zinsnede afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende middelen zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht evenwel, op nog nader aan te geven gronden, wel bewezen dat het betreffende geldbedrag in elk geval ten dele van de handel in verdovende middelen afkomstig was. Dat betekent dat de bewezenverklaring van het bestanddeel 'afkomstig was/waren van enig misdrijf' moet worden opgevat als: afkomstig van enig misdrijf, waaronder in elk geval de handel in verdovende middelen.
Voor de beantwoording van de vraag of de gelden van misdrijf afkomstig zijn, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte heeft een contant geldbedrag van € 300.000,- naar Colombia vervoerd, op verzoek van een man die zij in een discotheek had ontmoet. Dit geldbedrag zat verborgen in een geprepareerde koffer, die zij van deze man had gekregen. Verdachte heeft voor het overbrengen van het geld een betaald vliegticket en een vergoeding ontvangen van € 3.000,-.
Het is een feit van algemene bekendheid dat drugshandel gepaard gaat met het genereren van grote hoeveelheden contant geld. Hiernaast is het algemeen bekend dat Colombia een centrale rol speelt in de handel van verdovende middelen als productieland. Dit heeft tot gevolg dat het contante geld op enig moment naar Colombia moet wroden teruggesluisd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de betreffende geldbedragen - middelijk of onmiddellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf, waaronder drugshandel.
2. Wetenschap
Ten aanzien van het telastgelegde opzet overweegt de rechtbank, naast vorengenoemde omstandigheden, dat verdachte bij de politie heeft verklaard (p. 21325) dat zij niet dacht dat het geld met eerlijk werken was verdiend. Zij heeft echter niet naar de herkomst van het geld gevraagd.
Door zo te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was.
3. Medeplegen
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat van medeplegen geen sprake is omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is van volledige en nauwe samenwerking; verdachte zou maar een zeer onderschikte rol vervullen in het hele dossier dat over deze witwaspraktijken gaat, en zij zou alleen iemand in een Rotterdamse discotheek zijn tegengekomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het volgende. Van medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Medeplegen veronderstelt bewuste samenwerking én gezamenlijke uitvoering. Voor de gezamenlijke uitvoering is niet nodig dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandelingen deelnemen; het gaat erom dat de samenwerking nauw en volledig is. Elementen daarbij kunnen zijn de intensiteit van samenwerking, een taakverdeling, de rol in voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daartoe geëigende tijdstippen en aanwezigheid op belangrijke momenten. Het gaat [immers] niet om een gewone samenwerking maar om een intense samenwerking (De Hullu, Materieel strafrecht, 2e druk, p. 452).
De tweede verklaring van verdachte houdt in (p. 21322 t/m 21326) dat zij aan een man heeft gevraagd een goedkoop ticket voor haar te regelen, de man zei dat hij dat kon regelen maar dat zij dan als tegenprestatie een koffer of tas mee zou moeten nemen, dat zij bij een tweede ontmoeting met die man haar gegevens met hem heeft uitgewisseld, dat zij bij de derde ontmoeting met deze man een koffer ontvangen heeft om mee te nemen naar Colombia, dat zij wist dat er geld in de koffer zat maar niet wist hoeveel, dat zij de koffer, het geld, de ticket en € 3000 heeft ontvangen van de man op de dag van vertrek, dat zij die € 3000 heeft ontvangen om de koffer naar Colombia over te brengen en daar af te geven en dat zij de koffer in Medellin heeft afgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door deze gedragingen een bijzonder belangrijke schakel is geweest in het terugsluizen, en derhalve het witwassen, van het geld: er is sprake geweest van meerdere contacten in Nederland en Colombia (intensiteit) waarbij verdachte de rol op zich heeft genomen van koerier (taakverdeling/uitvoering) zonder welke het geld de plaats van bestemming niet kan bereiken (belang van de rol); verdachte heeft hierbij in Nederland het geld in ontvangst genomen en dat in Colombia weer afgegeven (aanwezigheid op belangrijke momenten). De rechtbank concludeert op basis hiervan dat van nauwe en volledige samenwerking sprake is geweest.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen, door als geldkoerier naar Colombia te reizen. Door dergelijke witwaspraktijken worden de aanvoer en verkoop van verdovende middelen in Nederland in standgehouden en wordt ook het plegen van criminele activiteiten in verband met de handel in drugs in standgehouden en bevorderd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten heeft als onderdeel van een zwartgeldcircuit reeds een ontwrichtende werking. Deze werking wordt versterkt, indien dit geld via witwassen als vermeend legaal geld aangewend kan worden in investeringen in de reguliere economie.
Hiernaast heeft de rechtbank kennis genomen van een Voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 20 juni 2007. Uit dit rapport blijkt dat verdachte inzicht heeft in haar delictgedrag en hier verantwoording voor neemt. Verdachte wil haar leefsituatie veranderen. Het is van belang dat wordt gekeken naar schuldhulpverlening, mogelijkheden voor arbeidsreïntegratie en het volgen van een taalcursus Nederlands. Daarnaast dient het zoeken naar eigen woonruimte en de ontwikkeling van verdachtes depressieve klachten in de gaten te worden gehouden. Toezicht is geïndiceerd om verdachte ondersteuning te bieden en om verdere problemen in haar leefsituatie en recidive te voorkomen. De kans op recidive is klein aangezien verdachte first offender is. De kans op recidive kan worden vergroot indien verdachte haar inkomen verliest of geen onderdak zou hebben. Geadviseerd wordt om, indien verdachte schuldig wordt bevonden, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 20 maart 2007, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gezien deze omstandigheden, acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere werkstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat naar het oordeel van de rechtbank in de eis van de officier van justitie de afhankelijke postitie van de geldkoeriers onvoldoende tot uiting komt. Teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom soortgelijke feiten te plegen, zal de rechtbank naast voornoemde werkstraf tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 (honderdtwintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (zestig) DAGEN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 118 uren subsidiair 59 dagen resteren;
in verzekering gesteld op: 31 janauri 2007,
in vrijheid gesteld op: 31 januari 2007;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt, dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. J.W. du Pon, voorzitter,
P.J. Schreuder en R.J. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Fledderus, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2007.