ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0298

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/56192
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in schadevergoeding bij asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een zelfstandig schadebesluit dat door de rechtbank 's-Gravenhage is behandeld. Eiser, een Ethiopische nationaliteit, heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder, dat het verzoek om schadevergoeding afwees, moet worden aangemerkt als een primair besluit. De rechtbank oordeelt dat de procedure rondom het schadeverzoek samenhangt met de asielprocedure van eiser, waardoor de rechtbank bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden doordat hij niet binnen zes maanden opvang en levensonderhoud heeft ontvangen, wat hij toeschrijft aan het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn asielaanvraag. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet inhoudelijk op dit onderdeel van het schadeverzoek ingegaan, wat de rechtbank als onterecht heeft beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--, en is de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/56192
V-nr: 151.009.9523
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1965, van Ethiopische nationaliteit, wonende te 's-Gravenhage, eiser,
gemachtigde: mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij brief van 9 juli 2004 heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van een schadevergoeding.
Bij brief van 10 december 2004 heeft de Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen van het Ministerie van Justitie meegedeeld dat het verzoek van eiser niet voor inwilliging in aanmerking komt. Bij besluit van 11 januari 2005 heeft verweerder, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde brief, afwijzend beslist op het verzoek van eiser. Bij bezwaarschrift van 8 februari 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Verweerder heeft het bezwaar op 31 maart 2005 aan de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroep. Op 20 mei 2005 heeft verweerder meegedeeld dat het besluit van 11 januari 2005 is ingetrokken. Bij uitspraak van 15 februari 2006 (AWB 05/15216) heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaarschrift van 8 februari 2005 ten onrechte is doorgezonden ter behandeling als beroep, bepaald dat het dient te worden teruggezonden aan verweerder en het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar van 8 februari 2005 ongegrond verklaard. Op 15 november 2006 heeft de rechtbank het hiertegen gerichte beroepschrift van eiser ontvangen.
4. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 21 juni 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
5. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of zij bevoegd is om van het onderhavige beroep kennis te nemen.
1.2. Verweerder heeft in het verweerschrift geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de rechtbank. In de met de onderhavige procedure samenhangende procedure, namelijk eisers asielprocedure, staat tegen een afwijzend besluit direct beroep bij de rechter open. Tegen het afwijzende besluit in deze procedure van 10 december 2004 staat derhalve eveneens direct beroep op de rechter open, aldus verweerder. Het bestreden besluit van 4 oktober 2006 is volgens verweerder dan ook een onbevoegd genomen besluit op bezwaar.
1.3. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat de rechtbank bevoegd is ten aanzien van het onderhavige beroep. Daartoe heeft hij gesteld dat artikel 80 van de Vw 2000, waarin de bezwaarfase in een aantal gevallen wordt uitgesloten, in het onderhavige geval niet van toepassing is. Van een onbevoegd genomen besluit op bezwaar is dan ook geen sprake.
1.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 11 januari 2005 in primo heeft beslist op het onderhavige verzoek van eiser om toekenning van een schadevergoeding. Tegen dat besluit heeft eiser op 8 februari 2005, derhalve tijdig, een bezwaarschrift ingediend. Het besluit van 11 januari 2005 is op 20 mei 2005 ingetrokken. Na deze intrekking en de genoemde uitspraak van de rechtbank heeft verweerder, blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift, de brief van de Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen van het Ministerie van Justitie van 10 december 2004 aangemerkt als het primaire besluit op het onderhavige verzoek. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de bedoelde brief niet kan worden aangemerkt als het primaire besluit op het onderhavige verzoek. De betreffende brief is geen appellabel besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar dient te worden aangemerkt als motivering van het ingetrokken besluit van 11 januari 2005. Daartoe verwijst de rechtbank naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de eerdere uitspraak in deze procedure van 15 februari 2006.
1.5. Het vorenstaande leidt tot de gevolgtrekking dat verweerder bij het thans bestreden besluit, nadat het eerdere primaire besluit van 11 januari 2005 is ingetrokken, opnieuw voor de eerste maal inhoudelijk heeft beslist op het verzoek van eiser om toekenning van een schadevergoeding. In zoverre dient het bestreden besluit te worden aangemerkt als een (nieuw) primair besluit op het verzoek van eiser. Daarbij heeft verweerder de gronden van het bezwaar van 8 februari 2005 in aanmerking genomen. Deze gronden van het bezwaar kunnen naar het oordeel van de rechtbank in die zin worden beschouwd als een nadere zienswijze of toelichting van eiser op het reeds eerder ingediende verzoek van 9 juli 2004.
1.6. De rechtbank overweegt voorts dat het bestreden besluit een zogenaamd zelfstandig of zuiver schadebesluit betreft. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geldt bij dergelijke besluiten voor het instellen van rechtsmiddelen en de bevoegdheid van de bestuursrechter het vereiste van de zogenoemde processuele connexiteit. Dit houdt in dat het zelfstandig schadebesluit slechts vatbaar is voor beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter indien het schadeveroorzakende handelen van het bestuursorgaan, dat meestal een besluit betreft, dat ook is. In het onderhavige geval is het door eiser gestelde schadeveroorzakende handelen van verweerder gelegen in het niet tijdig beslissen op eisers asielaanvraag. De onderhavige procedure hangt dan ook samen met eisers asielprocedure. Nu tegen een besluit op een asielaanvraag ingevolge de artikelen 79 en 80 van de Vw 2000 rechtstreeks beroep openstaat bij de rechter, betekent dit dat tegen het bestreden besluit van 4 oktober 2006, waarbij het verzoek van eiser om vergoeding van schade is afgewezen, eveneens rechtstreeks beroep bij de rechtbank openstaat. De rechtbank acht zich derhalve bevoegd om van het onderhavige beroep kennis te nemen.
1.7. De stelling van eiser dat artikel 80 van de Vw 2000 geen toepassing vindt op zelfstandige schadebesluiten wordt door de rechtbank niet gevolgd. Nu op grond van vaste jurisprudentie moet worden geconcludeerd dat het zelfstandige schadebesluit onverkort dezelfde processuele weg volgt als de daaraan ten grondslag liggende schadeveroorzakende handeling van het bestuursorgaan, moet het ervoor worden gehouden dat de werking van artikel 80 van de Vw 2000 zich mede uitstrekt tot het met het asielbesluit samenhangende schadebesluit.
2.1. Nu de rechtbank, gezien het vorenstaande, bevoegd is van het onderhavige beroep kennis te nemen, ziet zij zich thans gesteld voor de vraag of het bestreden besluit, in het licht van hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd, in rechte stand kan houden. Eiser heeft, gelet op het verhandelde ter zitting, primair aan het beroep ten grondslag gelegd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar en derhalve dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
2.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat in de onderhavige procedure artikel 7:1 van de Awb niet van toepassing is en dat derhalve geen sprake is van een bezwaarfase. Artikel 7:2 van de Awb is mitsdien evenmin van toepassing. Van een schending van de hoorplicht kan dan ook geen sprake zijn.
2.3. Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit onzorgvuldig heeft gehandeld. Gelet op de samenhang van de onderhavige procedure met eisers asielprocedure, dient in enige vorm sprake te zijn van een schriftelijke zienswijze. Zoals reeds eerder is overwogen kunnen de door eiser ingediende gronden van bezwaar als zodanig worden aangemerkt. Nu uit het bestreden besluit op afdoende wijze blijkt dat verweerder de in deze zienswijze naar voren gebrachte argumenten inhoudelijk bij de beoordeling heeft betrokken, is het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
3.1. De rechtbank stelt vast dat eiser bij besluit van 24 april 2004 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 16 september 2002, met een geldigheidsduur tot 16 september 2005.
3.2. Vastgesteld wordt verder dat het schadeverzoek en de aanvulling daarop in de als zienswijze aangemerkte gronden van bezwaar uiteenvalt in twee onderdelen, die betrekking hebben op twee verschillende periodes. Eiser stelt in de eerste plaats dat de inwilliging van zijn asielaanvraag tot de conclusie leidt dat hem ten onrechte opvang is onthouden in de periode tussen de aanvraag en de inwilliging daarvan. Hij meent dan ook, met analoge toepassing van de tussen verweerder en de Vereniging Nederlandse Gemeenten getroffen regeling, zoals weergegeven in een brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 12 december 2002 (TK 2002-2003, 19637, nr. 703), in aanmerking te komen voor een vergoeding van de kosten voor opvang tijdens deze periode. Daarnaast stelt eiser dat hij als gevolg van het niet tijdig beslissen door verweerder op eisers asielaanvraag ten onrechte niet eerder zijn aanspraken als toegelaten vreemdeling heeft kunnen doen gelden. Indien verweerder tijdig zou hebben beslist, dat wil zeggen binnen de wettelijke beslistermijn van zes maanden, dan zou eiser in het bijzonder eerder aanspraak hebben kunnen maken op opvang en voorziening in zijn levensonderhoud. Eiser meent dat hij op deze grond in aanmerking komt voor vergoeding van schade over de periode vanaf het moment waarop verweerder had dienen te beslissen op zijn asielaanvraag tot het moment waarop het besluit op zijn asielaanvraag is genomen en hij in het bezit is gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning. Voor de vaststelling van de hoogte van deze schade dient, aldus eiser, aansluiting te worden gezocht bij de bijstandsnorm die op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) geldt voor alleenstaanden.
3.3. Gelet op het beroepschrift en het verhandelde ter zitting, is het voorliggende geschil beperkt tot het laatst genoemde onderdeel van eisers schadeverzoek. Aan de orde is derhalve de vraag of eiser in aanmerking komt voor vergoeding van schade, veroorzaakt door het ten onrechte niet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Deze schade is erin gelegen dat eiser niet reeds na zes maanden opvang en (een vergoeding voor) de voorziening in zijn levensonderhoud heeft genoten.
3.4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, op het standpunt gesteld dat in het oorspronkelijk door eiser ingediende verzoek om schadevergoeding deze schadepost niet is opgevoerd. Verweerder is om die reden in het bestreden besluit niet inhoudelijk op dit onderdeel ingegaan. In beroep valt dit verzoek buiten de omvang van het geschil, aldus verweerder.
3.5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het genoemde verzoek binnen de omvang van het geschil valt en dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte een inhoudelijke beoordeling ervan achterwege heeft gelaten. Daarbij heeft eiser erop gewezen dat reeds in het aanvankelijk ingediende verzoek is verzocht om een toekenning van een vergoeding van kosten van opvang en levensonderhoud. In bezwaar is dit verzoek, aldus eiser, nader gespecificeerd door aan te geven dat hiervoor aansluiting dient te worden gezocht bij de in de Wwb gehanteerde bedragen.
3.5. In het vorenstaande heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat het bestreden besluit dient te worden aangemerkt als een primair besluit op het verzoek van eiser om toekenning van een schadevergoeding en dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd dient te worden beschouwd als een schriftelijke zienswijze of toelichting op het schadeverzoek van eiser. Reeds om die reden heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte een inhoudelijke beoordeling achterwege gelaten van het betreffende onderdeel van het schadeverzoek.
4. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
5. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
6. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,-- (zegge: honderd eenenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 19 juli 2007 door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mrs. M.J. Diemer en H.J. Fehmers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Slijkhuis, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier,
De voorzitter,
Afschrift verzonden op:
Conc: SaS
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.