Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en
artikel 8:70 van de Awb jo artikel 94 en artikel 106 van de Vw 2000
reg. nrs.:
AWB 07/26094 (beroep asiel)
AWB 07/26096 (voorlopige voorziening)
AWB 07/26097 (beroep vrijheidsontnemende maatregel)
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], ook geschreven [...], zich eerder noemende [alias], geboren op [geboortedatum] 1981, staatloos, van Syrische afkomst, verblijvende in Detentiecentrum Schiphol, verzoeker/eiser, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 20 juni 2007 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
2. Bij beroepschrift van 26 juni 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. Eiser heeft bij voornoemd beroepschrift tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juni 2007 waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Verder heeft eiser bij voornoemd beroepschrift een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel zijn behandeld ter zitting van 6 juli 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S.Y. Cihangir, tolk Koerdisch.
5. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
Eiser heeft bij de gronden van het beroep een ongedateerde verklaring van het Ministerie van Lokale Departementen overgelegd, naar gesteld afkomstig van de mukhtar (dorpshoofd), waarin onder meer wordt bevestigd dat [eiser] Syrië heeft verlaten omdat hij niet geregistreerd staat en geen Syrisch identiteitsbewijs en nationaliteit heeft en dat hij in de Syrische gevangenis heeft gezeten.
III. ASIELRELAAS
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Hij is in Syrië gediscrimineerd omdat hij een maktoumeen Koerd is. Eisers schooldiploma’s zijn verbrand en hij is diverse keren aangehouden en één nacht gedetineerd omdat hij zonder papieren onderweg was. In 2004 is hij in verband met voetbalrellen gedurende anderhalve maand gedetineerd; hij is daarbij mishandeld.
Eiser is op 5 of 6 juni 2005 gearresteerd naar aanleiding van de massale demonstratie in verband met de dood van de Koerdische geestelijke Mohammed Maashuk Khaznawi. Na drie dagen gevangenschap, waarbij hij is gemarteld, is hij door bemiddeling van zijn moeder en de mukhtar vrij gekomen. Op 25 juni 2005 is hij gearresteerd bij een poging tot illegale uitreis naar Libanon. Hij is op vier verschillende locaties gedurende in totaal acht dagen gedetineerd geweest en gemarteld. Ongeveer een week na zijn vrijlating heeft eiser zich tot de autoriteiten gewend omdat hij in het bezit wilde komen van een document. Hij is toen drie dagen gedetineerd en mishandeld. Daarna heeft hij zich stil gehouden en is in mei 2007 uit zijn land vertrokken.
IV. STANDPUNTEN PARTIJEN TER ZAKE VAN DE ASIELAANVRAAG
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen enkel document heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn identiteit en nationaliteit en dat het ontbreken hiervan hem valt toe te rekenen. Eiser heeft pas tijdens de voorbereiding op het nader gehoor zijn echte naam genoemd, hoewel hij bij het eerste gehoor uitdrukkelijk is gewezen op het belang van het spreken van de waarheid. Bovendien heeft eiser geen document van de mukhtar overgelegd, hoewel het dorpshoofd een dergelijke verklaring kan afgeven aan staatlozen, zoals blijkt uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2006. Om die reden is de oprechtheid van zijn aanvraag op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de betrouwbaarheid van het asielrelaas. Van het relaas van eiser gaat geen positieve overtuigingskracht uit. Eisers verklaringen dat hij in 2005 driemaal is opgepakt en vastgezet worden niet aannemelijk geacht omdat zijn verklaringen daarover op essentiële punten tegenstrijdig en sterk wisselend zijn.
Verweerder acht eisers verklaringen over wat hem tot en met 2004 in Syrië is overkomen wel aannemelijk, maar die gebeurtenissen zijn onvoldoende zwaarwegend om tot vluchtelingschap te kunnen concluderen. Verder hebben de genoemde incidenten zich lange tijd voor zijn besluit te vertrekken voorgedaan.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag, gelet op de vereiste zorgvuldigheid, niet binnen 48 procesuren heeft kunnen afdoen. Eiser meent dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Verweerder heeft eisers asielrelaas over de gebeurtenissen tot en met 2004 aannemelijk geacht, zodat niet in geschil is dat hij behoort tot de maktoumeen. Maktoumeen zijn staatloos en hebben blijkens gezaghebbende bronnen geen recht op van staatswege afgegeven documenten. Om die reden mag eiser niet worden toegerekend dat hij niet over documenten beschikt. Dat eiser niet onmiddellijk bij zijn aanmelding zijn echte naam heeft genoemd, kan eiser niet in het kader van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 worden tegengeworpen omdat die bepaling betrekking heeft op het ontbreken van documenten.
Verweerder heeft om die reden een onjuist toetsingskader gehanteerd.
Eisers relaas is op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk en strookt met wat over de algemene situatie in Syrië bekend is. Eiser is sinds zijn geboorte als maktoumeen ernstig, systematisch en van staatswege gediscrimineerd. De reeks arrestaties, detenties en martelingen zijn daarop terug te voeren. Er is sprake van een reëel risico dat die vervolging en systematische discriminatie hem bij terugkeer opnieuw zullen treffen. Omdat hij eerder heeft vastgezeten en ongedocumenteerd is, zal hij bij terugkeer aan de grens worden herkend. Eiser verwijst naar een rapport van Amnesty International van 10 maart 2005, getiteld ‘Kurds in the Syrian Arab Republic one year after the March 2004 events’.
Eiser heeft inderdaad wisselende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen in 2005, maar dat leidt niet tot de conclusie dat aan die gebeurtenissen geen geloof kan worden gehecht. Zijn relaas is immers wel uitgebreid en gedetailleerd en de gerelateerde gebeurtenissen passen in zijn persoonlijke geschiedenis en bij wat bekend is over Syrië.
Voorts is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd omdat de specifieke kwetsbare positie van ongeregistreerde Koerden in Syrië niet is meegenomen. Dit is in strijd met de beleidsaanpassing naar aanleiding van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 januari 2007 inzake Salah Sheekh versus Nederland (no. 1948/04). Eiser verwijst naar de brief van de staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer van 22 juni 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 29 344 en 30 800VI, nr.64).
V. STANDPUNTEN PARTIJEN TER ZAKE VAN DE VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGEL
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Zijn procedure had niet in de verkorte AC-procedure mogen worden afgedaan en derhalve is de vrijheidsontnemende maatregel in strijd met de wet opgelegd, dan wel bij een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen niet gerechtvaardigd. Verder dient verweerder van (verdere) toepassing van de maatregel af te zien omdat eiser, die maktoumeen is, niet uitzetbaar is naar Syrië.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Gezien de omstandigheid dat de aanvraag van eiser in een AC-procedure is afgewezen dient de aan eiser opgelegde maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 te worden voortgezet.
VI. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Eiser is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
5. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
7. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het hem niet valt toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten omtrent zijn identiteit en nationaliteit. Niet in geschil is dat eiser maktoumeen is en dat hij afkomstig is uit Syrië. In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2006 wordt vermeld dat de zogenaamde “niet-geregistreerden”, in het Arabisch maktoum(een), niet de Syrische nationaliteit hebben, niet geregistreerd staan en geen identiteitsdocumenten hebben. Zij hebben geen officiële identiteitskaart. De mukhtar kan ook documenten afgeven aan maktoumeen. Maktoumeen hebben echter geen enkele juridische status in Syrië. In verband hiermee hechten de Syrische autoriteiten geen juridische waarde aan dergelijke documenten.
8. Op grond van hoofdstuk C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc) 2000 zijn bij de beoordeling van de asielaanvraag onder meer van belang documenten die de identiteit en de nationaliteit van de asielzoeker onderbouwen. De documenten die de identiteit onderbouwen zijn officiële, door de overheid afgegeven documenten. Het document waarmee de nationaliteit kan worden onderbouwd is een paspoort of een ander door de overheid afgegeven document met pasfoto waarin staat aangegeven dat de asielzoeker de nationaliteit van het betreffende land bezit.
9. Op grond van hoofdstuk C4/3.6.3 van de Vc 2000 houdt verweerder bij de beoordeling van de vraag of het ontbreken van documenten toerekenbaar is onder meer rekening met de situatie in het land van herkomst (bijvoorbeeld: worden er überhaupt identiteitsdocumenten of paspoorten verstrekt).
10. De rechtbank komt gelet op het voren overwogene tot de conclusie dat verweerder niet overeenkomstig het zo juist genoemde beleid heeft gehandeld door eiser zonder meer toe te rekenen dat hij niet over documenten beschikt ter ondersteuning van zijn identiteit en nationaliteit. Nu vaststaat dat eiser maktoumeen is, kán hij immers gelet op de onder rechtsoverweging VI.7 weergegeven informatie uit het ambtsbericht niet beschikken over een door de Syrische overheid afgegeven identiteitsdocument en heeft hij niet de Syrische nationaliteit. Verweerder had, gelet op het beleid zoals weergegeven onder rechtsoverweging VI.9 met die situatie in eisers land van herkomst rekening moeten houden. Dit klemt te meer nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat de verklaring die eiser heeft overgelegd en die naar gesteld afkomstig is van de mukhtar, voor verweerder weliswaar een zekere waarde heeft, maar niet voldoet aan het vereiste dat sprake moet zijn van officiële documenten. Hieruit volgt dat verweerder ten onrechte niet aannemelijk gemaakt heeft geacht dat het ontbreken van identiteits- en nationaliteitsdocumenten eiser niet valt toe te rekenen. Verweerder was dus niet bevoegd om dat ontbreken bij de beoordeling van de aanvraag te betrekken.
11. Verweerder mocht er daarom niet vanuit gaan dat vanwege het ontbreken van identiteits- en nationaliteitsdocumenten de oprechtheid van eisers aanvraag op voorhand is aangetast en dat afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van het asielrelaas. Ten onrechte heeft verweerder dus bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas als maatstaf aangelegd dat in het asielrelaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden mogen voorkomen en dat van het relaas een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Derhalve kan het bestreden besluit, voor zover daarin wordt overwogen dat aan een gedeelte van het asielrelaas van eiser geen geloof wordt gehecht omdat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert, niet in stand blijven, omdat het in strijd is met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 en artikel 4:84 van de Awb. Verweerder dient op dit punt een nieuw besluit te nemen.
12. De rechtbank geeft verweerder in overweging bij het nieuw te nemen besluit de volgende punten te betrekken. Welk gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat eiser in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor, dus voor aanvang van het nader gehoor, spontaan zijn eerder valse identiteit heeft ingetrokken? Welke kwalificatie en waarde moeten worden toegekend aan de hierboven onder II genoemde verklaring? Welke betekenis moet voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het gehele relaas worden toegekend aan het feit dat eiser maktoumeen is en niet beschikt over een identiteitsbewijs, aan eisers stelling dat al zijn problemen uit dit feit voortkomen, en aan de omstandigheid dat verweerder een gedeelte van het asielrelaas geloofwaardig heeft geoordeeld, en het overige asielrelaas in lijn ligt met eerder genoemde deel? Welke betekenis komt in dit verband toe aan het begrip essentieel onderdeel van een asielrelaas als bedoeld in paragraaf C14/3.1 van de Vc 2000?
13. Nu verweerder een nieuw besluit zal dienen te nemen met betrekking tot de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, komt de rechtbank thans niet toe aan de beoordeling van de vraag of verweerder de gevraagde vergunning mocht weigeren in het licht van het deel van eisers relaas dat verweerder wel geloofwaardig heeft geacht.
14. De rechtbank komt gelet op het voren overwogene evenmin toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.
15. Met betrekking tot de verblijfsvergunning voor vreemdelingen die Nederland buiten hun schuld niet kunnen verlaten, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder dient opnieuw te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten. Verweerder heeft immers overwogen dat eiser niet voor deze vergunning in aanmerking komt omdat zijn verklaringen omtrent zijn identiteit niet geloofwaardig zijn. Gelet op het hierboven weergegeven oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van het relaas, kan deze beslissing die met name steunt op het oordeel over de geloofwaardigheid van eisers relaas, evenmin standhouden.
16. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep ter zake van de asielaanvraag te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van artikel 4:84 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
VII. OVERWEGINGEN INZAKE DE VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGEL
17.1 Ten aanzien van het beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel overweegt de rechtbank het volgende.
17.2 De ambtenaar belast met de grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden. Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard, dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen, zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Als regel wordt de maatregel voortgezet indien het verzoek om een voorlopige voorziening om procedurele redenen wordt toegewezen (zie paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000). Volgens het beleid dient de toepassing van vrijheidsontneming tot het strikt noodzakelijke beperkt te blijven.
17.3 De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen voeren.
17.4 De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld zich over de voortzetting van de maatregel te beraden en daarover te beslissen binnen afzienbare termijn. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
17.5 Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000.
18. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van beide zaken redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand. (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
VIII. BESLISSING
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/26094
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 20 juni 2007;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/26096
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/26097
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en
zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2007 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen – van der Hoek, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.