ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0134

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758515-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hoek
  • A. van de Poll
  • J. Dubbelman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na gewelddadige relatie met jaloersheid en alcoholgebruik

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 juli 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn partner. De relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, die ongeveer vijf jaar duurde, werd gekenmerkt door jaloezie en gewelddadigheden. De verdachte heeft, onder invloed van alcohol en XTC, op 14 december 2006 een mes gepakt en het slachtoffer daarmee gestoken, wat resulteerde in haar dood door ten minste 16 steekwonden. De verdachte beweerde zich niets van de daad te herinneren en heeft na het feit de woning verlaten, waar het slachtoffer door haar kinderen levenloos werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte van moord werd vrijgesproken, maar wel werd veroordeeld voor doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 jaren op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De benadeelde partijen, de kinderen van het slachtoffer, werden niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, toegepast in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/758515-06
's-Gravenhage, 23 juli 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1966,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting 'Haaglanden', P.C.S. HvB Unit 1 te
's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 maart 2007, 11 juni 2007 en 9 juli 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Jordan heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft ten slotte geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 10.000,= en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 10.000,=, zulks met oplegging aan verdachte van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 10.000,=, subsidiair 80 dagen hechtenis, ten behoeve van [benadeelde partij 1] en een bedrag groot € 10.000,=, subsidiair 80 dagen hechtenis, ten behoeve van [benadeelde partij 2].
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en in de vordering nadere omschrijving van de telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is telastgelegd (moord), zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de verklaring van verdachte, noch uit de overige dossierstukken dan wel het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte het feit, de doodslag op [slachtoffer], heeft gepleegd met voorbedachte raad. Dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg is immers geenszins zeker, nu niet is uit te sluiten dat verdachte heeft gehandeld in opgekomen boosheid, in die toestand een mes heeft gepakt en het slachtoffer om het leven heeft gebracht, zonder dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn daad tevoren heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het bovenstaande brengt mee dat verdachte van het primair telastgelegde zal worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer], hebben ongeveer vijf jaar een relatie gehad. Jaloersheid speelde in deze relatie een grote rol. Vooral in het laatste jaar hebben zich ruzies voorgedaan, die ook in gewelddadigheden van de zijde van verdachte jegens het slachtoffer hebben geresulteerd. Het slachtoffer heeft daarvan onder meer op 10 oktober 2006 aangifte gedaan. Zij heeft toen ook aangegeven dat verdachte bij een geweldsincident een mes heeft gepakt en het slachtoffer daarmee heeft bedreigd.
Verdachte heeft - naar eigen zeggen - nadat zijn partner, [slachtoffer], hem in de ochtend van 14 december 2006 had verteld dat zij in het voorjaar van 2006 sexueel contact met een ander had gehad en zij ruzie hierover hadden gekregen, onder invloed van alcohol en xtc en in uiterste boosheid een mes gepakt en het slachtoffer hiermee geslagen. Verdachte beoogde hiermee, zo stelt hij, het slachtoffer letsel toe te brengen teneinde haar aantrekkelijkheid voor andere mannen te beëindigen. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer om het leven is gebracht door tenminste 16 steekwonden aan het hoofd en het bovenlichaam. Verdachte stelt dat hij zich van het toebrengen van dit dodelijk letsel niets kan herinneren. Hij heeft na zijn daad de woning verlaten en heeft het slachtoffer aldaar achtergelaten, waarna haar kinderen haar levenloos, en bebloed aan het hoofd en de hals, hebben aangetroffen. Uit opsporingsonderzoek is gebleken dat verdachte, na het plegen van het feit, nog zaken heeft geregeld met een vriend. Hij is daarna met zijn auto naar Amsterdam gereden, alwaar hij de volgende dag een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft gebruikt, en hij vervolgens dronken een politiebureau is binnengelopen.
Uit het oordeel van de nader te noemen deskundigen komt naar voren dat het onwaarschijnlijk is dat verdachte zich, zoals hij heeft gesteld, vanaf het plegen van het delict tot het zich bevinden in een politiebureau in Amsterdam, vrijwel niets kan herinneren.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht waar de mens over beschikt: het recht op leven. Door toedoen van verdachte is aldus aan twee kinderen hun moeder ontnomen. Daardoor is aan deze kinderen onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt eens te meer uit de ter terechtzitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring van beide kinderen. Ook heeft het gewelddadig overlijden van het slachtoffer bij de overige nabestaanden gevoelens van groot verdriet teweeggebracht. Door dergelijke feiten worden voorts de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt. Nadat hij het feit heeft begaan heeft verdachte doelgericht gehandeld door enkele zaken te regelen. Hij heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer en ook niet om de kinderen die toen dertien, respectievelijk veertien jaar oud waren en die, naar hij wist, hun moeder zouden aantreffen. Verdachte is blijven volhouden dat hij zich van de precieze toedracht niets kan herinneren. Daardoor onthoudt verdachte aan zijn omgeving het inzicht in hetgeen zich precies heeft voorgedaan. Door hieromtrent geen opening van zaken te geven, heeft verdachte extra leed toegevoegd aan de nabestaanden. Dat verdachte ter zitting er blijk van heeft gegeven dat hij berouw heeft over wat hij het slachtoffer en haar nabestaanden heeft aangedaan doet daar weinig aan af.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank oplegging van een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een voorlichtingsrapport d.d. 22 maart 2007, uitgebracht door M. van Schie-Koer, reclasseringswerker en A.D. Botto, unitmanager van reclassering Nederland. In dit rapport wordt onder meer aangegeven dat de kans op recidive aanwezig is te achten wegens een gebrek aan inzicht bij verdachte in zijn eigen gedrag en verdachte over onvoldoende vaardigheden beschikt om op een andere manier met zijn woede en frustratie om te gaan.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een rapportage d.d. 22 maart 2007 omtrent de persoon van verdachte, opgemaakt en ondertekend door L.A. Vink, psychiater, alsmede van een rapportage d.d.3 april 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. S.M.J. van Zeijl, psycholoog.
De psychiater en de psycholoog concluderen beiden dat er, ten tijde van de telastgelegde feiten, bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met in elk geval antisociale en narcistische trekken alsmede een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van alcohol en XTC. Beide deskundigen zijn evenwel van oordeel dat deze persoonlijkheidspathologie niet leidt tot verminderde toerekeningsvatbaarheid aangezien verdachte geacht moet worden inzicht te hebben in zijn problematische gedrag na gebruik van grote hoeveelheden alcohol en verdachte in het verleden niet is ingegaan op een verwijzing naar de forensische polikliniek De Waag.
Naar het oordeel van de rechtbank is de conclusie van de deskundigen, voor zover inhoudend dat er op grond hiervan geen sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte, niet zonder meer overtuigend, nu in genoemde rapporten iedere beschouwing achterwege is gebleven omtrent de vraag of verdachte, gelet op zijn persoonlijkheid, ook in staat is geweest zich naar het hem toegeschreven inzicht te handelen en zijn persoonlijkheidsproblematiek niet in de weg heeft gestaan aan het zich, ten tijde van het delict, onthouden van het gebruik van alcohol en/of andere middelen. De onder meer hieromtrent gerezen vragen zijn ook ter terechtzitting onbeantwoord gebleven nu beide deskundigen geen gevolg hebben gegeven aan een oproeping aldaar te verschijnen. Niettemin ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding hieromtrent een nadere rapportage te doen opmaken en daartoe het onderzoek te heropenen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat door de officier noch door de verdediging de opvatting is verdedigd dat het feit aan verdachte niet of in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit en de hiervoor genoemde omstandigheden, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 en 2 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij 1], wonende aan de [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.000,=.
[benadeelde partij 2], wonende aan de [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 10.000,=.
Deze vorderingen zijn door de verdediging weersproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd is, gelet op HR 22 februari 2005, NJ 2002, 240, vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vorderingen, zoals deze thans voorliggen, zijn in dat licht bezien, evenwel niet genoegzaam onderbouwd en toegelicht en er zal een nader feitelijk onderzoek noodzakelijk zijn.
Nu de vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding, zal de rechtbank de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36b, 36d en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 16 december 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 18 december 2006,
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 en 2, te weten: een imitatiewapen en een stroomstootwapen;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hoek, voorzitter,
Van de Poll en Dubbelman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr drs Verkennis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2007.
Mr Dubbelman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.