RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535220-07
's-Gravenhage, 20 juli 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 juli 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J.J. Meijers, advocaat te Gouda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.C. Kramer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 161 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en feit 2 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is verwikkeld geraakt in een handgemeen met het slachtoffer [C]. De medeverdachte [D], vriend van verdachte, heeft aan dit handgemeen een einde willen maken door [C] een schop tegen het hoofd te geven terwijl die bovenop verdachte zat en hem een aantal stompen gaf. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat er ten aanzien van de schop tegen [C]'s hoofd sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachte [D] en verdachte. Van het medeplegen van die schop moet verdachte daarom worden vrijgesproken. De overigens onder 1 primair en subsidiair telastgelegde geweldshandelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank geen poging tot doodslag of zware mishandeling op.
Met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair telastgelegde openlijke geweld tegen [C] overweegt de rechtbank - in aansluiting op het zojuist overwogene over de schop die de medeverdachte [D] tegen [C]s hoofd heeft gegeven - dat ook ten aanzien van het overige tegen [C] gepleegde geweld geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte dient dan ook van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat de geweldsuitoefening jegens [B] is uitgegaan van medeverdachte [D]. Niet gebleken is dat verdachte daar enige bijdrage aan heeft geleverd.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 meest subsidiair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na een eerste handgemeen tussen verdachte, die excessief veel alcohol op had, en het latere slachtoffer [C] in een uitgaansgelegenheid in het centrum van Gouda, is het op straat tussen hen weer tot een treffen gekomen. Nadat de vriend van verdachte tussenbeide was gekomen en het slachtoffer bewusteloos was geraakt, heeft verdachte het slachtoffer nog een aantal malen tegen het hoofd gestompt. Dit gedrag is ontoelaatbaar en veroorzaakt en versterkt gevoelens van onrust en onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de maatschappij.
Daarnaast heeft verdachte bij zijn aanhouding een politieambtenaar in functie beledigd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 maart 2007. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor een gewelddelict een transactievoorwaarde van 40 uren werkstraf is aangeboden.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het omtrent verdachte door de Reclassering Nederland, Parnassia psycho-medisch centrum, opgestelde Voorlichtingsrapport d.d. 18 juni 2007, waarin onder meer staat vermeld dat de recidivekans laag is en een verplicht reclasseringscontact niet wenselijk lijkt.
Alles overwegende en in aanmerking genomen dat verdachte er ter zitting blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opgelegd dient te worden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair, 2 primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 meest subsidiair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 meest subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 41 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 24 maart 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 27 maart 2007,
schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van : 4 mei 2007,
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. H.P.M. Meskers, voorzitter,
G.L.M. Urbanus en M. van Nooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Raboen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2007,
mr. M. van Nooijen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.