RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535221-07
's-Gravenhage, 20 juli 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 juli 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. L.E. Buiting, advocaat te Gouda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.C. Kramer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 primair telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht zolang die instelling zulks nodig acht, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, met betrekking tot het bestanddeel 'tezamen en in vereniging met een ander of anderen', overweegt de rechtbank het navolgende.
Het enkele feit dat verdachte zich in de buurt van medeverdachte [A] bevond, acht de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van de voor het medeplegen bij de poging tot zware mishandeling vereiste 'nauwe en bewuste samenwerking'. Verdachte is in een handgemeen tussen [A] en het slachtoffer [B] met een geweldadige actie tussenbeide gekomen, waarna hij zich van hen heeft verwijderd. In deze situatie kan niet worden gezegd dat hij nauw en bewust met zijn medeverdachte [A] heeft samengewerkt bij het uitoefenen van geweld jegens [B]. De rechtbank acht dit bestanddeel van het bij dagvaarding onder 1 subsidiair telastgelegde feit ten aanzien van verdachte dan ook niet bewezen en verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat medeverdachte [A] enige bijdrage heeft geleverd aan de geweldsuitoefening jegens [C]. Van in vereniging geweld plegen jegens [C] kan derhalve geen sprake zijn. Voorts is uit het dossier niet gebleken dat [C] verwondingen heeft opgelopen of pijn heeft ondervonden als gevolg van het geweld van verdachte. Verdachte dient dan ook van zowel feit 2 primair als 2 subsidiair te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting primair een beroep gedaan op noodweer en subsidiair op noodweerexces.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft het slachtoffer [B], die bovenop de vriend van verdachte, [A], zat en deze aan het stompen was, een krachtige schop tegen het hoofd gegeven; volgens verdachte deed hij dit om aan het geweld van [B] een einde te maken en zijn vriend te ontzetten. Hoewel ingrijpen op zichzelf gerechtvaardigd kan worden geacht, aangezien er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [A], kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat deze vorm van ingrijpen noodzakelijk was ter verdediging van [A]. Zeker van een politieambtenaar in opleiding als verdachte mocht worden gevergd dat hij op een minder gewelddadige manier had ingegrepen, bijvoorbeeld door [B] bij [A] weg te trekken. Het geweld waar verdachte gebruik van heeft gemaakt, kan dan ook niet anders dan als buitenproportioneel worden aangemerkt. Nu voorts niet aannemelijk is geworden dat deze geweldsuitoefening het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door het geweld van [B] was veroorzaakt, dient zowel het beroep op noodweer als dat op noodweerexces te worden verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na een bezoek aan een uitgaansgelegenheid in het centrum van Gouda, is er op straat een handgemeen ontstaan tussen een vriend van verdachte en het slachtoffer [B]. Verdachte, die excessief veel alcohol op had, is vervolgens buitensporig gewelddadig opgetreden tegen [B], die op verdachtes vriend zat en hem stompte, door hem hard tegen het hoofd te schoppen. [B] is vervolgens enige tijd buiten bewustzijn geraakt. Er mag van geluk worden gesproken dat het letsel van het slachtoffer relatief gering is gebleken. Verdachtes handelen moet zeer schokkend zijn geweest voor het slachtoffer, dat naar aannemelijk is, gedurende lange tijd de gevolgen daarvan ondervindt. Dit soort gewelddadig gedrag roept ook in het algemeen gevoelens van afschuw op.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand Uitreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 maart 2007, waaruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het omtrent verdachte door de Reclassering Nederland, Parnassia psycho-medisch centrum, opgestelde Voorlichtingsrapport d.d. 4 juli 2007. Hierin staat onder meer vermeld dat de kans op recidive bij verdachte laag is en reclasseringstoezicht niet is geïndiceerd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - gelijk aan de duur van het voorarrest - , tevens een werkstraf opgelegd dient te worden. De rechtbank houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat verdachte door de bewezen verklaarde gedraging zijn opleiding aan de politieschool heeft moeten beëindigen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 25 maart 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 27 maart 2007,
schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van : 4 mei 2007,
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de duur van 40 uren;
bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 20 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. H.P.M. Meskers, voorzitter,
G.L.M. Urbanus en M. van Nooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Raboen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2007,
mr. M. van Nooijen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.