ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9730

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4628 WIVD en AWB 07/4701WIVD
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake intrekking van Personnel Security Clearance

In deze zaak hebben eiseressen, wonende in Duitsland, bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun Personnel Security Clearance (PSC) op NATO SECRET niveau door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De besluiten tot intrekking zijn op 26 februari 2007 verzonden, waarna eiseressen op 9 maart 2007 bezwaar hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft eerder op 20 april 2007 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de beslissing op het bezwaar uiterlijk op 11 juli 2007 moest worden genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn niet is overschreden, omdat verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift op 14 maart 2007 heeft bevestigd en eiseressen in de gelegenheid heeft gesteld om aanvullende gronden in te dienen.

De rechtbank concludeert dat de beroepen van eiseressen voortijdig zijn ingediend, aangezien de beslissing op het bezwaar nog niet was genomen ten tijde van de indiening van de beroepschriften op 27 juni 2007. De rechtbank overweegt dat er geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de niet-ontvankelijkheid achterwege blijft. De beroepen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak binnen zes weken verzet kan worden gedaan.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nrs. AWB 07/4628 WIVD en AWB 07/4701WIVD
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser 1], wonende te [A.], Duitsland, en
[eiser 2], wonende te [B.], Duitsland, eiseressen,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluiten van 26 februari 2007, verzonden op 28 februari 2007, heeft verweerder verzoeksters medegedeeld dat hun Personnel Security Clearance (PSC), op NATO SECRET niveau, wordt ingetrokken.
2. Tegen deze besluiten hebben eiseressen bij brief van 9 maart 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt. Voorts hebben eiseressen de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3. Bij uitspraken van 20 april 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in dier voege dat de voorlopige voorziening wordt getroffen dat de beslissing op het bezwaar van 9 maart 2007 uiterlijk wordt genomen binnen de in artikel 7:10 van de Awb bepaalde beslistermijn (AWB 07/2178 WIVD - [eiser 1] en
AWB 07/2187 WIVD - [eiser 2]).
4. Bij brieven van 26 juni 2007 hebben eiseressen beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun bezwaar van 9 maart 2007, ondanks voornoemde uitspraken van de voorzieningenrechter van 20 april 2007. Tevens hebben eiseressen de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 07/4544 WIVD - [eiser 1] en AWB 07/4545 WIVD - [eiser 2]).
II. Motivering
1.1 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
1.2 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
1.3 Artikel 6:10 van de Awb luidt als volgt:
1.Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar-
of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
2. De behandeling van het bezwaar of beroep kan worden aangehouden tot het begin van de termijn.
1.4 Artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet (ATW) luidt als
volgt: Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1 Verweerder heeft bij brief van 14 maart 2007 de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseressen van 9 maart 2007 bevestigd en eiseressen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van voornoemde brief de aanvullende gronden van het bezwaar mede te delen. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat het bezwaar in beginsel ter advisering wordt voorgelegd aan de Bezwarencommissie Veiligheids-onderzoeken. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb dient binnen tien weken op een bezwaarschrift te worden beslist. Gelet op artikel 7:10, derde lid, van de Awb wordt de beslissing op bezwaar voor ten hoogste vier weken verdaagd, aldus verweerder.
2.2 Bij brief van 28 juni 2007 heeft verweerder de rechtbank desgevraagd medegedeeld dat geen sprake is van overschrijding van de beslistermijn. Verweerder heeft voorts medegedeeld dat het bezwaar van eiseressen op
9 maart 2007 is ingediend. Verweerder heeft in dit kader gewezen op zijn brief van 14 maart 2007 en heeft daarbij medegedeeld dat eiseressen bij brief van 4 april 2007 de gronden van het bezwaar hebben aangevoerd. Gelet op het bepaalde in artikel 7:10, eerste, tweede en derde lid, van de Awb dient uiterlijk op 11 juli 2007 te worden beslist, aldus verweerder.
2.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn brief van 14 maart 2007 heeft aangegeven dat een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld en dat derhalve binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift dient te worden beslist. Nu het bezwaarschrift van eiseressen bij verweerder is ontvangen op 9 maart 2007, diende, gelet op het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, uiterlijk op 18 mei 2007 te worden beslist.
Aan eiseressen is echter op 14 maart 2007 verzocht om de gronden in te dienen en dit verzuim is hersteld op 4 april 2007. Gelet op het bepaalde in artikel 7:10, tweede lid, van de Awb, wordt de beslistermijn derhalve opgeschort met tweeëntwintig dagen. De beslistermijn eindigde hierdoor op zaterdag 9 juni 2007.
Nu verweerder tevens bij brief van 14 maart 2007 de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb heeft verdaagd met vier weken is de einddatum van de beslistermijn verschoven naar zaterdag 7 juli 2007.
Gelet op artikel 1, eerste lid, van de ATW wordt de in de wet gestelde termijn, nu deze in het onderhavige geval eindigt op een zaterdag, verlengd tot en met maandag 9 juli 2007.
Van overschrijding van de wettelijke beslistermijn is derhalve geen sprake.
3.1 De beroepschriften van eiseressen zijn op 27 juni 2007 ontvangen ter griffie van de rechtbank. Derhalve is sprake van een voortijdig ingesteld beroep.
3.2 Niet is gebleken dat het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseressen ten tijde van de indiening van het beroep wel reeds tot stand was gekomen. Evenmin is gebleken dat voornoemd besluit nog niet tot stand was gekomen, maar eiseressen redelijkerwijs konden menen dat dit wel reeds het geval was.
3.3 Nu de beroepen voortijdig zijn ingediend en er geen aanleiding is om niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten, dienen de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
IV. Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op
4 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse-van Rossum.