ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9379

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/59535
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verruimde gezinshereniging en verblijf van meerderjarige zoon bij moeder; mvv-aanvraag afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, een meerderjarige man van Surinaamse nationaliteit, heeft zijn hele leven samengewoond met zijn moeder en broers en zussen in Suriname. Na de komst van zijn moeder naar Nederland in 2002, verbleef eiser bij zijn grootvader. De aanvraag voor de mvv werd afgewezen omdat de verweerder van mening was dat de achterlating in Suriname geen onevenredige hardheid opleverde. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet in redelijkheid voorbij kon gaan aan de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de hechte familiebanden en de rol van eiser als oudste zoon in het gezin. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van een gezinsleven tussen eiser en zijn familie, en dat de verweerder ten onrechte had aangenomen dat er geen 'more than emotional ties' bestonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/59535
V.nr.: 802.109.7208
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1984, van Surinaamse nationaliteit, wonende te Suriname, eiser,
gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
gemachtigde: mr. J.M.K. Frijters, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 6 juli 2005 heeft eiser bij de Nederlandse ambassade te Paramaribo een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘gezinshereniging’. Bij besluit van 2 december 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 3 december 2005 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 20 oktober 2006 is mevrouw [referente], referente, gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 7 november 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 4 december 2006 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 3 januari 2007. Op 7 februari 2007 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
1. Eiser heeft zijn hele leven met zijn moeder, broer en zussen in Suriname gewoond. De vader van eiser heeft het gezin na vijftien jaar verlaten.
2. In 2002 is referente naar Nederland gekomen. Eiser en zijn broer en zussen verbleven vanaf dat moment bij hun grootvader in Suriname.
3. In 2005 is voor alle kinderen van referente een mvv aangevraagd. De aanvraag van alle andere kinderen, eisers broer en zussen, is ingewilligd en deze zijn vervolgens naar Nederland gekomen.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser terecht een mvv is geweigerd. Eiser is meerderjarig en achterlating in het land van herkomst levert geen onevenredige hardheid op. Daarvan is slechts sprake indien er zeer bijzondere individuele omstandigheden zijn, hetgeen in onderhavig geval niet aan de orde is. Eiser volgt in Suriname een opleiding (havo) en woont bij zijn opa. Voorts woont ook een oom met zijn gezin in Suriname, zodat eiser niet is verstoken van contact. Referente kan in steun en onderhoud voorzien vanuit Nederland. Nu niet voldaan is aan artikel 3.24 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 ontbreekt de bevoegdheid tot het verlenen van een verblijfsvergunning en is de inherente afwijkingsbevoegdheid niet aan de orde. Referente heeft geen gebruik gemaakt van de mvv die ook voor haar kinderen was afgegeven en is alleen naar Nederland gekomen, terwijl zij op dat moment haar kinderen had kunnen meenemen. De weigering eiser hier te lande verblijf toe te staan betekent geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit artikel brengt voor de Staat geen algemene verplichting met zich de domiciliekeuze van eiser te eerbiedigen of gezinsvorming of gezinshereniging op haar grondgebied mogelijk te maken. Artikel 8 van het EVRM strekt er vooral toe bescherming te bieden tegen inmenging op het recht van eerbiediging van het uitoefenen van het familie- en gezinsleven. Er rust geen positieve verplichting op Nederland die ertoe leidt dat aan eiser een verblijfsvergunning dient te worden toegestaan. Weliswaar is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, doch dit brengt niet zonder meer mee dat er een positieve verplichting bestaat. De objectieve belemmering is een van de afwegingsfactoren en is een zware maar geen doorslaggevende wegingsfactor. Niet aannemelijk is gemaakt dat de band tussen referente en eiser en tussen eiser en zijn broer en zussen zo bijzonder is dat er sprake is van ‘more than emotional ties’.
3. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Achterlating van eiser in Suriname vormt wel een onevenredige hardheid. Hij heeft een gezin gevormd met zijn moeder en broer en zussen en heeft ook altijd met hen samengewoond. Hoewel eiser nu 22 jaar is, heeft hij geen zelfstandig leven opgebouwd in Suriname. Onbetwist is dat er gezinsleven is en dat er objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Op Nederland rust een positieve verplichting eiser verblijf toe te staan. Er zijn geen openbare orde belemmeringen, de band van eiser met zijn broer en zussen is heel hecht en eiser verkeert op dit moment in een sociaal isolement. Eiser betekent als oudste zoon veel voor zijn broer en zusjes. Op het moment dat de mvv werd gevraagd was eiser volgens de Surinaamse wet nog minderjarig. Het verwijt dat referente haar kinderen had dienen mee te nemen toen haar een mvv werd verstrekt, is niet terecht omdat de destijds verleende mvv alleen voor referente is afgegeven en niet voor de kinderen. Het besluit is op dit punt feitelijk onjuist.
4. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als die gelden bij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000.
5. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
6. Ingevolge artikel 3.24 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien:
a. de vreemdeling naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven en,
b. de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van de Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.
7. Het beleid van verweerder inzake verruimde gezinshereniging is neergelegd in hoofdstuk B2/8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. In paragraaf B2/8.5 van de Vc 2000 is bepaald dat sprake is van onevenredige hardheid in die gevallen, waarin door bijzondere omstandigheden de algemene belangen, die zijn gediend met een restrictief toelatingsbeleid, niet opwegen tegen de belangen van de vreemdeling bij verblijf in Nederland bij de hier gevestigde familieleden. In het algemeen kan die onevenredigheid slechts aanwezig zijn, indien sprake is van een of meer zeer bijzondere individuele omstandigheden, die bovendien tot gevolg hebben dat de achterlating van de vreemdeling in het land van herkomst een schrijnende situatie zou opleveren.
In dit hoofdstuk wordt vervolgens verwezen naar hoofdstuk B8/13 van de Vc 2000 waarin is bepaald dat indien na toetsing aan de voorgaande hoofdstukken de vreemdeling geen verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt verleend, in alle gevallen getoetst dient te worden aan artikel 8 van het EVRM.
8. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
9. Het beleid met betrekking tot artikel 8 van het EVRM is neergelegd in hoofdstuk B2/13 van de Vc 2000. Hieruit volgt onder meer dat tussen ouders en hun (meerderjarige) kinderen vanaf de geboorte sprake is van gezinsleven. Bij de belangenafweging in het kader van de positieve verplichting dient betrokken te worden of er sprake is van
- een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen,
- bijzondere omstandigheden,
- meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele banden (more than the normal emotional ties).
De rechtbank overweegt als volgt.
10. Niet in geschil is dat eiser feitelijk behoort tot het gezin van referente en dat wordt voldaan aan de algemene vereisten voor toelating in het kader van verruimde gezinshereniging. Verweerder heeft slechts tegengeworpen dat in het geval van eiser geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat moet worden geoordeeld dat zijn achterlating van onevenredige hardheid is. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op het feit dat eiser meerderjarig is en in staat moet worden geacht zich staande te kunnen houden. Hij gaat naar school en kan terugvallen op zijn opa, bij wie hij woont. Voorts verblijven er nog twee ooms van eiser in Suriname.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gezien de door eiser naar voren gebrachte feiten, niet in redelijkheid met deze afweging kunnen volstaan. Uit het dossier blijkt immers dat tegelijkertijd met de mvv-aanvraag van eiser, mvv’s zijn aangevraagd voor al zijn zusjes en zijn enige broer, welke ook zijn verstrekt. Deze kinderen zijn vervolgens ook naar Nederland gereisd, zodat eiser als enige van het gezin in Suriname is achtergebleven. Weliswaar volgt uit de jurisprudentie van de AbRvS (zie onder meer de uitspraak van 6 november 2002, JV 2002, 472) dat de enkele verbreking van een samenlevingsband niet voldoende bijzonder van aard is, om achterlating van onevenredige hardheid te achten. Dat kan onder omstandigheden wel het geval zijn. In het geval van eiser is aangevoerd dat die bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat eiser altijd met zijn moeder, broer en zussen heeft samengeleefd, dat er een hele hechte band tussen hen bestaat, mede omdat de vader van eiser het gezin in de steek heeft gelaten, dat eiser als oudste broer een bijzondere positie in het gezin inneemt en dat de moeder van eiser zich niet heeft gerealiseerd dat eiser in 2005 als meerderjarige zou worden behandeld, omdat eiser volgens het Surinaamse recht op dat moment nog minderjarig was. Voorts wilde zij eerst zorgen voor goede huisvesting en een goed inkomen, voordat zij haar kinderen zou laten overkomen, hetgeen voor toelating van de kinderen ook een vereiste is. In dat kader acht de rechtbank van belang dat ter zitting is vastgesteld dat de mvv op grond waarvan referente naar Nederland is gekomen niet mede is afgegeven voor de kinderen van referente, zoals door verweerder is het betreden besluit is gesteld. Dit kan eiser derhalve niet worden tegengeworpen. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder niet voorbij heeft kunnen gaan aan bovengenoemde omstandigheden, zodat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd.
12. Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van de gestelde schending van artikel 8 EVRM als volgt. Niet in geschil is dat er sprake is van een gezinsleven tussen referente en eiser en tussen eiser en zijn broer en zusters. Voorts heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat dit niet zonder meer meebrengt dat er een positieve verplichting bestaat. De objectieve belemmering is weliswaar een zware maar geen doorslaggevende wegingsfactor. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de band tussen referente en eiser en tussen eiser en zijn broer en zussen zo bijzonder is dat er sprake is van ‘more than emotional ties’, is volgens verweerder geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
13. De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende. Eiser heeft, zoals hiervoor reeds overwogen zijn hele leven met zijn moeder, broer en zussen in Suriname samengewoond. Vast is komen te staan dat de band tussen eiser en zijn familie zeer hecht is, mede gezien het feit dat de vader het gezin in de steek heeft gelaten. Eiser neemt daarbij een bijzondere positie in het gezin in, nu hij de oudste broer is. Voorts kan volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het feit dat referente eiser in 2002 heeft achtergelaten (samen met de overige kinderen) niet worden opgevat als een beslissing om de kinderen voor altijd in het land van herkomst achter te laten (zie onder meer Sen vs Nederland, 21 december 2001, 31465/96). Nu verweerder reeds is uitgegaan van een objectieve belemmering het familieleven buiten Nederland uit te oefenen, heeft verweerder ten onrechte bovengenoemde omstandigheden bij de beoordeling of er sprake is van ‘more than emotional ties’ en de verdere belangenafweging geen kenbare rol laten spelen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ook op dit punt is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
14. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
15. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank
redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
16. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,-- (zegge: honderdeenenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2007 door mr. A.J. van Putten, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: MA
Coll:
D:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.