Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000
reg. nr.: AWB 07/23531
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1978, van (gestelde) Turkse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Snoeks, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 3 juni 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 7 juni 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 juni 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Kotbas als tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De maatregel is onrechtmatig. Het opleggen en voortduren van de bewaring is disproportioneel, omdat verweerder eiser direct had kunnen uitzetten met een ‘covering letter’. Uitzetting met gebruikmaking van een ‘covering letter’ is geregeld in het verdrag van Chicago. Een ‘covering letter’ kan ook worden gebruikt wanneer er sprake is van bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De bewaring is rechtmatig. Er is geen grond voor het opleggen van een lichter middel. Een ‘covering letter’ kan alleen worden gebruikt wanneer sprake is van een toegangsweigering. Aan eiser is echter de toegang tot Nederland niet geweigerd, maar aan eiser is de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 opgelegd. Eiser is voorafgaande aan de bewaring strafrechtelijk aangehouden, omdat eiser Nederland wilde uitreizen met een verlopen paspoort met daarin een valse verblijfsvergunning voor Duitsland.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Met betrekking tot eisers stelling dat de bewaring onrechtmatig is, omdat verweerder heeft nagelaten eiser uit te zetten met gebruikmaking van een ‘covering letter’ overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 65, eerste lid, van de Vw 2000 luidt als volgt:
De vreemdeling:
a. die Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming en die Nederland onmiddellijk dient te verlaten, of
b. die met het oog op zijn uitzetting is aangehouden binnen zes maanden nadat hij is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming, kan worden uitgezet door plaatsing aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij dezelfde vervoersonderneming.
Het op dit punt door verweerder gevoerde beleid is neergelegd in paragraaf A2/7.1.4 van de Vc 2000 en houdt het volgende in.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, Vw is deze terugvoerplicht van toepassing op de vreemdeling die Nederland onmiddellijk dient te verlaten dan wel die binnen zes maanden na binnenkomst met het oog op uitzetting is aangehouden. (...)
De terugvoerplicht is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie bij binnenkomst aanstonds de toegang is geweigerd, maar ook op vreemdelingen – bijvoorbeeld bemanningsleden van schepen of transitpassagiers van vliegtuigen – aan wie aanvankelijk toegang is verleend maar die op illegale wijze zijn achtergebleven. (...)
In artikel 65, tweede lid, Vw is opgenomen dat de vervoersonderneming op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling vervoert naar een plaats buiten Nederland en daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging vindt. Hiervoor worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago). Om het terugvoeren naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren, wordt indien nodig door de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik gemaakt van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten, bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (zie Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9 bij het Verdrag van Chicago).
Op grond van de paragrafen 5.5 en 5.6 van Annex 9 van het Verdrag van Chicago wordt, indien een persoon de toegang is geweigerd, aan de luchtvaartmaatschappij die deze persoon heeft vervoerd een ‘removal order’ uitgereikt en wordt deze vergezeld van een ‘covering letter’ als deze persoon niet in het bezit is van een reisdocument. Een voorbeeld van een dergelijke ‘covering letter’ is opgenomen in Appendix 9 (1) bij dit Verdrag.
Gesteld noch gebleken is dat eiser Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming. Verder staat vast dat eiser voorafgaande aan zijn inbewaringstelling niet de toegang tot Nederland is geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bovenstaande verdrags-, wets- en beleidsbepalingen dat verweerder onder die omstandigheden niet de mogelijkheid had eiser met gebruikmaking van een ‘removal order’ en een ‘covering letter’ uit te zetten. Het betoog van eiser moet dan ook worden verworpen.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2007 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.C. Tilman, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.