ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9353

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/27572
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en feitelijke uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Surinaamse vrouw, was sinds 26 juni 2007 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Op 6 juli 2007 heeft haar gemachtigde verzocht om een voorlopige voorziening om de uitzetting van verzoekster naar Suriname te voorkomen, die gepland stond voor 10 juli 2007. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek zich richt tegen de feitelijke uitzetting van verzoekster en dat dit verzoek connex is aan het beroep tegen de maatregel tot vreemdelingenbewaring. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat de feitelijke uitzetting zelfstandig kan worden bestreden en dat er geen bezwaar is gemaakt tegen de feitelijke uitzetting zelf. Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet voldoet aan de vereisten van connexiteit met een bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de inbewaringstelling ter fine van uitzetting is en dat indien de uitzetting kan plaatsvinden, er geen grondslag is voor voortzetting van de bewaring. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een rechtsmiddel tegen de feitelijke uitzetting en de voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/27572
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2007
inzake
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1966,
van Surinaamse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde mr. M.N.R. Nasrullah,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te ‘s-Gravenhage,
gemachtigde mr. R.A. Visser,
verweerder.
Procesverloop
Verzoekster verblijft sedert 26 juni 2007 in vreemdelingenbewaring.
Op 6 juli 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder zich zal onthouden van uitzetting van verzoekster naar Suriname en haar wordt toegestaan het namens haar reeds ingestelde beroep tegen de vreemdelingenbewaring in Nederland te mogen afwachten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
3. Na kennis te hebben genomen van de stukken acht de voorzieningenrechter in dit geval termen aanwezig om van vorenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig. Derhalve kan de feitelijke uitzetting van een vreemdeling door verweerder worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb waartegen rechtsmiddelen openstaan.
6. Gebleken is dat de gemachtigde van verzoekster op 6 juli 2007 heeft verzocht om een voorlopige voorziening teneinde de uitzetting van verzoekster te voorkomen, welke staat gepland op dinsdag 10 juli 2007 om 12:30 uur, en dat verzoekster in de gelegenheid wordt gesteld haar reeds tegen de vreemdelingenbewaring ingestelde beroep bij te wonen ter zitting van dinsdag 10 juli 2007 om 11:30 uur. Later is het verzoek aangepast door de gemachtigde van verzoekster en is de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat verzoekster bij wijze van voorlopige voorziening de behandeling van haar reguliere aanvraag in Nederland mag afwachten en verweerder te gelasten zich te onthouden van uitzetting naar Suriname, alvorens is beslist op de reguliere aanvraag om een verblijfsvergunning.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat, gelet op het verzoekschrift, het onderhavige verzoek zich kennelijk richt tegen de feitelijke uitzetting van verzoekster naar Suriname.
8. Uit het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is.
9. Op 6 juli 2007 heeft de gemachtigde van verzoekster telefonisch aangegeven dat het onderhavige verzoek connex is aan het beroep gericht tegen de oplegging van de maatregel tot vreemdelingenbewaring. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt hiermee miskend dat de feitelijke uitzetting van verzoekster zelfstandig, namelijk met toepassing van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, met rechtsmiddelen kan worden bestreden. Het beroep tegen de maatregel tot vreemdelingenbewaring strekt immers slechts tot opheffing van de vreemdelingenbewaring en heeft geen betrekking op de feitelijke uitzetting.
10. In het onderhavige geval is niet gebleken dat verzoekster tegen de feitelijke uitzetting bezwaar heeft gemaakt bij verweerder, zodat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening bij gebrek aan connexiteit met een bodemprocedure bij de rechtbank niet-ontvankelijk zal verklaren.
11. Tot slot acht de voorzieningenrechter nog van belang dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) – onder andere van 21 oktober 2005 (200508328/1, LJN: AU5461) blijkt dat de inbewaringstelling op de voet van artikel 59 Vw 2000 strekt ter fine van uitzetting. Indien de uitzetting kan worden geëffectueerd, bestaat geen grondslag voor voortzetting van de bewaring, ook niet ten behoeve van het horen van de desbetreffende vreemdeling ter zitting. Uit deze uitspraak volgt verder dat – evenals de ABRS bij uitspraak van 5 juni 2002 (200202357/1, LJN: AH9289) heeft overwogen – van het horen van de vreemdeling kan worden afgezien in de situatie dat de behandeling van het beroep gericht tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring plaatsvindt op de dag van de feitelijke uitzetting.
12. Hetgeen overigens nog is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
13. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
14. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. B.J. Groothedde als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2007.