ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9349

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/862521-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk voordeel trekken uit door misdrijf verkregen goed

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed. De verdachte, geboren in 1977, was de partner van een controller bij een stichting die zich wederrechtelijk een bedrag van circa € 260.000,- had toegeëigend. De verdachte had herhaaldelijk gebruik gemaakt van dit geld, terwijl zij wist dat het door misdrijf verkregen was. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet de volle omvang van de diefstal en verduistering door haar partner kende en dat zij van een aanzienlijk deel van het geld geen voordeel had gehad. De rechtbank hield ook rekening met de betalingsregeling die de partner van de verdachte had getroffen met de stichting, wat een grote impact had op de financiële situatie van de verdachte in de toekomst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de misdrijf en legde een taakstraf op van 50 uur, met vervangende hechtenis van 25 dagen. De rechtbank verklaarde het bewezenverklaarde strafbaar en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/862521-07
's-Gravenhage, 10 juli 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 juni 2007.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. Heemskerk, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Steen heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het haar bij dagvaarding tenlastgelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiar 50 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding tenlastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
Vast is komen te staan dat de partner van de verdachte, met wie zij een geregistreerd partnerschap is aangegaan, zich een bedrag van circa € 260.000,- dat toebehoorde aan de Stichting [naam stichting] wederrechtelijk heeft toegeëigend. Een deel van dit geld stortte hij in de huishoudpot (bestaande uit een envelop met geld die op een vaste plaats in een kast in de gemeenschappelijk woning lag) en besteedde hij aan luxe goederen voor de gemeenschappelijke huishouding met de verdachte en aan vakanties met de verdachte in het buitenland. Gedurende de tenlastegelegde periode heeft de verdachte niet of nauwelijks geld van haar eigen rekening opgenomen. Zij heeft erkend dat zij en haar partner in die periode alle huishoudelijke boodschappen betaalden van het geld uit de genoemde envelop.
De verdachte heeft verklaard dat zij haar partner meermalen om uitleg heeft gevraagd over de herkomst van dit contante geld, (mede naar aanleiding van het aantreffen door de verdachte van rolletjes muntgeld in de kofferbak van de auto van de verdachte en haar partner) dat zij haar partner ter zake wantrouwde. Haar partner gaf steeds als verklaring dat hij het geld had verdiend door zwart bij te klussen; dat wil zeggen dat hij boekhoudkundige diensten verleende tegen een bepaalde vergoeding, welke inkomsten niet aan de belasting werden opgegeven. De verdachte heeft hierover verklaard dat zij genoegen nam met dit antwoord omdat zij niet verwachtte dat haar partner hierover zou liegen maar ook om de goede vrede te bewaren.
Op grond van vooromschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de betreffende gelden en goederen door misdrijf waren verkregen. De rechtbank wijst er daarbij op dat het niet opgeven van inkomsten aan de belastingdienst ook een misdrijf is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft herhaaldelijk opzettelijk voordeel getrokken uit geld dat door misdrijf verkregen was. Ondanks het feit dat zij wist dat dit geld door misdrijf verkregen was, heeft zij zich niet van het gebruik ervan gedistantieerd. Hiermee heeft zij de onrechtmatige toestand die ten gevolge van de diefstal en verduistering door haar partner werd gecreëerd, in stand gehouden. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte niet de volle omvang kende van de diefstal en verduistering door haar partner en dat zij van een -waarschijnlijk aanmerkelijk- gedeelte van het door haar partner wederrechtelijk verkregen geld geen enkel voordeel heeft gehad.
De rechtbank overweegt voorts dat de partner van de verdachte een betalingsregeling heeft getroffen met de Stichting [naam stichting] om het totale bedrag aan weggenomen gelden van circa € 270.000,- in maandelijkse termijnen terug te betalen. Deze betalingsverplichting treft niet alleen het vermogen van de partner van de verdachte, maar heeft tevens, gelet op het geregistreerd partnerschap, tot ver in de toekomst een grote weerslag op de financiële situatie van de verdachte, nu verwacht wordt dat de totale som eerst omstreeks het jaar 2030 zal zijn terugbetaald.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van de na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 57, 416 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 50 (vijftig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 25 (vijfentwintig) DAGEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Urbanus, voorzitter,
De Haan en Van Nooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Doornik, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2007.