ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9342
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielverzoek en terugnameverzoek onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft eiser, geboren in 1985 en van Mongoolse nationaliteit, een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend op 23 maart 2007. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van terugname op basis van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening (EG) 343/2003. Eiser betoogt dat hij niet op behoorlijke wijze in de gelegenheid is gesteld om een asielverzoek in te dienen in Oostenrijk en dat hij slechts één kort gesprek heeft gehad zonder de aanwezigheid van een advocaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het Eurodaconderzoek blijkt dat eiser op 7 december 2006 een asielverzoek heeft ingediend bij de Oostenrijkse autoriteiten. Verweerder heeft op basis hiervan een terugnameverzoek gedaan, dat door Oostenrijk is geaccepteerd. De rechtbank overweegt dat het asielverzoek door Oostenrijk nog niet in behandeling is genomen, waardoor de terugname niet van toepassing is. Eiser wordt in zijn betoog gevolgd, maar dit verandert niets aan de afwijzingsgrond van zijn asielverzoek, dat nog steeds is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek om overname tijdig is ingediend, aangezien er minder dan drie maanden zijn verstreken tussen de indiening van het asielverzoek en het verzoek om overname. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de Oostenrijkse autoriteiten de internationale verplichtingen niet zullen respecteren, en zijn beroep op medische omstandigheden is niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en verklaart het beroep ongegrond.