ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9047

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 07-790
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op medegebruik van Rijksaanleginrichtingen door derden in kort geding tussen Terschellinger Stoomboot Maatschappij B.V. en de Staat der Nederlanden

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde de Terschellinger Stoomboot Maatschappij B.V. (hierna: eiseres) een verbod op het medegebruik van de Rijksaanleginrichtingen in Harlingen en Terschelling door Rederij Wadden Transport, dat gepland stond van 2 tot en met 6 juli 2007. Eiseres had een overeenkomst gesloten met de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) en de gemeenten Vlieland en Terschelling, waarin zij het uitsluitend gebruik van deze aanleginrichtingen was toegekend. De Staat der Nederlanden had echter toestemming verleend aan Rederij Wadden Transport om gebruik te maken van deze faciliteiten, wat eiseres als een schending van de overeenkomst beschouwde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de toestemming die gedaagde aan derden had gegeven om gebruik te maken van de Rijksaanleginrichtingen zich niet verdroeg met de tussen partijen gesloten overeenkomsten. De voorzieningenrechter verbood gedaagde om Rederij Wadden Transport het gebruik van de Rijksaanleginrichtingen toe te staan, totdat er overeenstemming was bereikt over de condities van dat gebruik, met name met betrekking tot toezicht en aansprakelijkheid. Dit vonnis werd uitgesproken op 2 juli 2007, na een spoedige mondelinge uitspraak op dezelfde dag.

De voorzieningenrechter overwoog dat er voldoende aannemelijk was dat de huidige aanvraag van Rederij Wadden Transport voor het vrachtvervoer niet als incidenteel kon worden aangemerkt, gezien de eerdere goedkeuringen voor medegebruik. De rechter benadrukte dat gedaagde de procedure voor het aanvragen van medegebruik niet had gevolgd, wat leidde tot de conclusie dat de primaire vordering van eiseres niet voor toewijzing in aanmerking kwam, maar de subsidiaire vordering wel. Gedaagde werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.151,31 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 2 juli 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/790 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. Terschellinger Stoomboot Maatschappij,
gevestigd te Terschelling,
eiseres,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaten mrs. J.A. van der Kolk en M.J.J.M. Essers te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W.I. Wisman,
advocaten mrs. J. Bootsma en W.I. Wisman te 's-Gravenhage.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres heeft gedaagde gedagvaard tegen de zitting van 29 juni 2007.
Na behandeling van de zaak ter zitting hebben partijen vonnis gevraagd. De voorzieningenrechter heeft spoedshalve op 2 juli 2007 mondeling uitspraak gedaan, welke uitspraak is neergelegd in een uittreksel audiëntieblad. Het onderstaande vormt de schriftelijke uitwerking van het vonnis.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 juni 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 17 september 1987 heeft eiseres een overeenkomst gesloten met gedaagde en de gemeenten Vlieland en Terschelling met betrekking tot de verzorging van het vervoer van personen en voertuigen per veerboot naar en van de eilanden. Eiseres heeft zich daarbij verplicht een bepaalde dienstregeling en bepaalde tarieven te hanteren. Gedaagde heeft zich daartegenover verplicht aan eiseres het uitsluitend gebruik toe te staan van de Rijksaanleginrichtingen te Harlingen, Terschelling en Vlieland.
2.2. Met betrekking tot de lijn Harlingen - Vlieland hebben eiseres, gedaagde en de gemeente Vlieland op 20 juni 2006 een nieuwe overeenkomst (hierna: het openbare -dienstcontract) gesloten. Daarin zijn partijen overeen gekomen dat eiseres ervoor zorg draagt dat zij 'gedurende het gehele jaar volgens een dienstregeling de bootdienst (met reguliere dienst en een sneldienst) onderhoudt tussen Harlingen en Vlieland voor het vervoer van personen, hun bagage en hun vervoermiddelen en dat zij tevens roll on-roll off goederenvervoer accepteert'. Verder zijn daarin de afspraken neergelegd ten aanzien van de door eiseres te hanteren tarieven, de frequentie van het aantal afvaarten, het serviceniveau etc. Op grond van de overeenkomst heeft eiseres het recht gebruik te maken van de Rijksbruggen, Rijksaanleginrichtingen en haventerreinen die op de bij het contract behorende bijlagen zijn aangegeven (hierna: de Rijksaanleginrichtingen).
2.3. In artikel 5.3 van het openbaar-dienstcontract is opgenomen:
'Verzoeken van derden voor het gebruik van de in artikel 5.1 bedoelde bruggen/aanleginrichtingen en haventerreinen worden afgewezen indien dit gebruik de bootdienst in fysieke zin in gevaar zal brengen of feitelijk zal hinderen en/of de uitoefening van dit openbare-dienstcontract zal belemmeren. Een dergelijk verzoek wordt verder getoetst aan de uitgangspunten voor medegebruik die zijn opgenomen in bijlage 5 van deze overeenkomst. De minster legt een dergelijk verzoek alsmede de voorgenomen beslissing voor aan TSM en de commissie bootdiensten als bedoeld in artikel 9. Alleen schriftelijke verzoeken van derden worden in behandeling genomen.'
artikel 5.4 luidt:
'Voor het gebruik van de in artikel 5.1 bedoelde bruggen/aanleginrichtingen en haventerreinen treft TSM met de Staat der Nederlanden/Dienst der Domeinen en met de gemeente een privaatrechtelijke regeling waarbij het uitgangspunt is dat een marktconforme vergoeding wordt berekend. Met derden, aan wie de burggen/aanleginrichtingen en/of haventerreinen in gebruik worden gegeven, treffen de Staat der Nederlanden/Dienst der Domeinen en de gemeente een privaatrechtelijke regeling analoog aan die met TSM is getroffen, waarbij de marktconforme vergoeding op de dezelfde principes is gebaseerd. De minister en de gemeente houden toezicht op het gebruik van de bruggen/aanleginrichtineng en de haventerreinen.'
artikel 9.1 luidt:
'De partijen en de gemeente Vlieland stellen een commissie bootdiensten in voor het vervoer van en naar Vlieland en Terschelling, bestaande uit vertegenwoordigers van de partijen en de gemeente Vlieland.'
En artikel 9.2. luidt:
'De commissie komt tenminste één keer per jaar bijeen en voorts telkens indien één van de partijen daartoe aan de anderen de wens te kennen geeft.'
2.4. In bijlage 5 zijn de uitgangspunten neergelegd voor medegebruik Rijksaanleginrichtingen en haventerreinen in de veerhavens.
2.5. Met betrekking tot de lijn Harlingen - Terschelling hebben eiseres, gedaagde en de gemeente Terschelling (nog) geen nieuwe overeenkomst gesloten. Eiseres en gedaagde hebben wel overeenstemming over de overeenkomst (dezelfde als voor de lijn Harlingen - Vlieland), maar de gemeente Terschelling heeft geweigerd te tekenen.
2.6. Bij brief van 19 juni 2006 heeft gedaagde aan de burgemeesters van de Waddeneilanden onder meer medegedeeld dat voor toekomstige regelingen voor het vervoer van en naar de overige Waddeneilanden (waaronder Terschelling) de in het openbaar-dienstcontract neergelegde uitgangspunten wat hem betreft zullen gelden.
2.7. De gemeente Terschelling neemt deel aan het overleg in de hiervoor onder 2.3. bedoelde commissie bootdiensten.
2.8. Met betrekking tot de achter voormelde Rijksaanleginrichtingen liggende haventerreinen heeft eiseres een erfpachtcontract gesloten met het Ministerie van Financiën (hierna: Domeinen).
2.9. Op 5 april 2007 zijn in de commissie bootdiensten de conceptbeslissingen van gedaagde op de aanvragen medegebruik van de Rijksaanleginrichtingen op Terschelling, Vlieland en Harlingen aan de orde gesteld. Het gaat hierbij om een aanvraag van de Eigen Veerdienst Terschelling tot medegebruik ten behoeve van een personenveerdienst, een aanvraag van de Noord-Nederland, het vrachtschip van eiseres, tot medegebruik ten behoeve van een geregelde vrachtveerdienst alsmede een aanvraag van Rederij Wadden Transport tot medegebruik ten behoeve van onregelmatig (zg. vraaggestuurd) vrachtvervoer. Het betreft hier een structurele invulling van de met betrekking tot de Rijksaanleginrichtingen bestaande restcapaciteit.
2.10. In de periode na 5 april 2007 hebben partijen gediscussieerd over de nadere voorwaarden die aan hiervoor onder 2.9. bedoelde medegebruik dienden te worden gesteld. In dit verband is van de zijde van gedaagde bij e-mail van 24 mei 2007 aan leden van de commissie bootdiensten bericht:
'(...) Vanuit de intentie van partijen om in het dossier medegebruik snel duidelijkheid te brengen en met als doel nog vóór de zomervakanties de gewenste snelle beslissing m.b.t. de restcapaciteit te kunnen nemen, ben ik momenteel bezig om de conceptbeslissingen op de aanvragen medegebruik aan te passen. (...)
In de commissie bootdiensten is daarnaast afgesproken dat een passage aan de beslissingen zou worden toegevoegd zodat duidelijker blijkt dat pas van daadwerkelijk medegebruik sprake kan zijn nadat ook het operationele en logistieke proces op het veerhaventerrein goed 'geborgd' is. (...)
In de nieuwste versie van de conceptbeslissing heb ik de volgende (...) alinea opgenomen(...) Nogmaals: doel van deze passage is te benadrukken dat pas van daadwerkelijk medegebruik sprake kan zijn nadat ook het walproces goed geborgd is. Verder zal het U opvallen dat ik alvast een voorschot heb genomen op het gesprek dat we binnenkort met Domeinen zullen voeren inzake de kwestie erfpacht en de gebruiksovereenkomsten. (...)'.
2.11. Het door gedaagde geplande driehoeksoverleg (tussen partijen en Domeinen) voor 2 juli 2007 is op 28 juni 2007 afgezegd door gedaagde.
2.12. Rederij Wadden Transport biedt al sedert 17 jaar vraaggestuurde vrachtvervoersdiensten aan op de wadden.
2.13. Bij brief van 13 juni 2007 heeft Rederij Wadden Transport gedaagde verzocht om een ontheffing voor het afmeerverbod van maandag 2 juli tot en met 6 juli 2007 in verband met het overvaren van materieel en asfalt voor de [Firma A B.V.] die asfaltwerkzaamheden zal gaan uitvoeren op Terschelling.
2.14. Bij e-mail van vrijdag 22 juni 2007 heeft een medewerker van gedaagde aan eiseres onder meer medegedeeld:
'Hierbij informeer ik u over de ontheffing die wij aan Rederij Waddentransport zullen verlenen om van 2 juli 2007 tot en met 6 juli 2007 af te meren aan de veerdam te Harlingen en de veerdam te Terschelling. Een afschrift van de ontheffing zal u per post worden toegestuurd.
Woensdag 27 juni a.s. zal Rederij Waddentransport rond 14.00 uur proef gaan liggen aan de veerdam te Terschelling.'
(...).'
2.15. Bij beschikking van 26 juni 2007 heeft gedaagde aan Rederij Wadden Transport de gevraagde ontheffing verleend. Verder heeft gedaagde Rederij Wadden Transport het medegebruik van de Rijksaanleginstallaties op Terschelling en in Harlingen toegestaan.
2.16. Gedaagde heeft Rederij Wadden Transport eerder ontheffingen verleend voor het afmeerverbod aan de Rijksveerdam te Harlingen en Vlieland voor transporten, te weten: voor 23 februari 2007, op 7 mei 2007 voor de periode 8 mei tot en met 11 mei 2007 en op 31 mei 2007 voor de periode 3 juni tot en met 9 juni 2007. Tevens heeft gedaagde toen het medegebruik toegestaan van de Rijksaanleginrichtingen. Gedaagde heeft eiseres van zijn voornemen daartoe steeds kort (daags) tevoren telefonisch op de hoogte gesteld.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert -zakelijk weergegeven- na wijziging van eis:
primair: gedaagde te verbieden de Rijksaanleginrichting in Harlingen, Vlieland en Terschelling aan derden in gebruik te geven, totdat tussen eiseres en gedaagde over de condities van dat medegebruik overeenstemming bestaat.
subsidiair: gedaagde de primaire vordering op te leggen ten aanzien van het transport dat staat gepland voor de duur van 2 juli tot en met 6 juli 2007, danwel een zodanige beslissing in goede justitie te nemen.
Alles op straffe van een dwangsom.
Daartoe voert eiseres, samengevat, het volgende aan.
Gedaagde schiet toerekenbaar tekort in de nakoming van de tussen partijen bestaande rechtsverhoudingen door medegebruik van derden toe te staan. Eiseres heeft immers op grond van de overeenkomst van 17 september 1987 danwel 20 juni 2006 het uitsluitend gebruik van de Rijksaanleginrichting te Harlingen, Terschelling en Vlieland. Daarnaast handelt gedaagde in strijd met haar eigen visie, inhoudende dat geen medegebruik plaatsvindt voordat in overleg met Domeinen de erfpachtovereenkomst is aangepast. De aansprakelijkheid in de erfpacht-overeenkomst is namelijk zo omschreven dat eiseres aansprakelijk is voor elke vorm van beschadiging of bodemverontreiniging van de Rijksaanleginrichting en het veerhaventerrein. Door ook derden gebruik te laten maken van het terrein kan eiseres die verantwoordelijkheid niet op zich nemen. Bovendien bepaalt het openbare dienstcontract van 2006, met name in artikel 5.3 dat gedaagde de verzoeken van derden met betrekking tot medegebruik van de Rijksaanleginrichtingen, onder andere aan eiseres voorlegt. Hieraan heeft gedaagde niet voldaan.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is in geschil of de toestemming die gedaagde aan derden heeft gegeven dan wel geeft om (mede) gebruik te maken van de Rijksaanleginrichtingen in Harlingen, Terschelling en Vlieland, subsidiair voor het medegebruik ten behoeve van het vrachtvervoer van Rederij Wadden Transport dat zal plaatsvinden op 2 juli 2007 tot en met 6 juli 2007, zich verdraagt met de tussen partijen gesloten overeenkomsten uit 1987 en 2006.
4.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het medegebruik zich niet verdraagt met de overeenkomsten aangezien zij vooralsnog een algeheel alleenrecht tot gebruik van de Rijksaanleginrichtingen heeft. Een verbod tot medegebruik voor nu en de nabije toekomst en wel totdat overeenstemming bestaat over de condities waaronder het medegebruik kan plaatsvinden, is daarom op zijn plaats. Gedaagde heeft aangevoerd dat het hier gaat om incidenteel vrachtvervoer waarop de overeenkomsten niet zien zodat eiseres zich niet kan verzetten tegen deze vorm van medegebruik.
4.3. Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat hoewel voor de Rijksaanleginrichtingen ten behoeve van de veerdienst Harlingen - Terschelling nog geen nieuwe overeenkomst is gesloten nu de gemeente Terschelling ondertekening van het concept openbaar-dienstcontract heeft geweigerd, voldoende aannemelijk is geworden dat partijen zich sedertdien overeenkomstig het daarin bepaalde hebben gedragen. Immers eiseres heeft bij brief ook tegenover de gemeente Terschelling aangegeven de in het openbaar-dienstcontract neergelegde uitgangspunten te hanteren. Daarnaast neemt de gemeente Terschelling deel aan het overleg in de commissie bootdiensten en verder wordt de discussie tussen partijen over de condities waaronder van (structureel) medegebruik van de Rijksaanleginrichtingen sprake kan zijn -ook van de zijde van eiseres- grotendeels gevoerd in de sleutel van artikel 5 van het openbaar-dienstcontract.
Derhalve zal hetgeen in het openbaar-dienstcontract is overeengekomen thans ook het uitgangspunt zijn ten aanzien van Terschelling.
4.4. In artikel 1 van het openbaar-dienstcontract is bepaald dat eiseres zorg draagt voor personen- en vrachtvervoer. Bij dit laatste gaat het niet alleen om de bagage en vervoermiddelen van de te vervoeren personen maar ook om roll on-roll off vrachtvervoer. Eiseres heeft in dit verband onweersproken gesteld dat zij de (op)bouw van haar veerboten ook met het oog op laatstgenoemde vorm van vervoer heeft ingericht. Derhalve wordt het betoog van gedaagde dat eiseres alleen personenvervoer verzorgt en de overeenkomsten uit 1987 en 2006 niet op vrachtvervoer zien, niet gevolgd.
4.5. Onweersproken is dat de huidige aanvraag van Rederij Wadden Transport om voor het vrachtvervoer van 2 juli tot en met 6 juli 2007 gebruik te mogen maken van de Rijksaanleginrichtingen te Harlingen en op Terschelling, ziet op hetzelfde soort vervoer waarvoor zij thans een aanvraag heeft gedaan voor het structurele medegebruik van de restcapaciteit van onder meer die Rijksaanleginrichtingen. Evenmin is weersproken dat dit soort vervoer door Waddentransport al 17 jaar wordt verricht, alsmede dat de afgelopen 5 maanden door gedaagde reeds drie maal toestemming is verleend tot medegebruik. Onder deze omstandigheden is naar voorlopig oordeel geen sprake (meer) van incidenteel, speciaal vervoer in door gedaagde gestelde zin. Naar voorlopig oordeel dient gedaagde de onderhavige aanvraag van Waddentransport mitsdien af te handelen overeenkomstig de in artikel 5 neergelegde procedure. Tussen partijen staat niet ter discussie dat hij die procedure niet heeft gevolgd.
Voor zover gedaagde in dit verband nog heeft aangevoerd dat de commissie bootdiensten slechts één keer per jaar bijeenkomt zodat het niet doenlijk is dit soort aanvragen voor te leggen, wordt hieraan voorbij gegaan. Hierbij wordt overwogen dat uit het openbaar-dienstcontract (zie hiervoor onder 2.3) volgt dat deze commissie bijeen komt telkens indien één van de partijen daartoe aan de anderen de wens te kennen geeft. Verder is gesteld noch gebleken dat in de planning van het onderhavige vervoer van het materiaal en materieel ten behoeve van de asfaltering van een deel van het wegennet op Terschelling niet met het (moeten) doorlopen van voormelde procedure rekening gehouden had kunnen worden.
4.6. Eiseres heeft verder onweersproken gesteld dat zij tegenover Domeinen op grond van haar erfpachtcontract aansprakelijk is voor elke vorm van beschadiging, bodemverontreiniging e.d. en dat in die contracten niet wordt voorzien in enige vorm van medegebruik door een derde. Zeker waar het gaat om een transport als het onderhavige, 140 meter aan materieel (walsen, asfaltvoertuigen, bouwketen, vrachtwagens gevuld met asfalt en pek etc.), kan eiseres met recht stellen dat zij er belang bij heeft dat concrete afspraken over borging van het operationele en logistieke proces zowel ten aanzien van de Rijksaanleginrichtingen als ook op het veerhaventerrein worden gemaakt, in het bijzonder met betrekking tot het toezicht op het gebruik, de aansprakelijkheid voor eventuele schade en de wijze waarop, indien sprake is van schade, binnen zeer korte termijn in het herstel kan worden voorzien. Uit de thans overgelegde stukken blijkt dat gedaagde dit belang op zichzelf onderkent. Immers naar aanleiding van de vergadering van de commissie bootdiensten van 5 april 2007 zijn partijen juist op deze punten met elkaar in gesprek. Weliswaar heeft gedaagde het op 2 juli 2007 geplande overleg met Domeinen op 28 juni afgezegd, doch ter zitting heeft hij toegezegd dat hij de komende week het initiatief zal nemen om dit overleg op korte termijn alsnog te doen plaatsvinden.
4.7. Het voorgaande leidt er echter niet toe dat de primaire vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Voor een zo ver strekkend verbod als eiseres voor ogen staat, is, zeker binnen het beperkte kader waarin thans de beoordeling plaatsvindt, geen plaats. Bij gebreke van een algemeen kader waarbinnen het onderhavige medegebruik ingepast kan worden, mag echter wel van gedaagde verwacht worden dat zij ter zake van de borging van het operationele en logistieke proces in de hiervoor in 4.6. vermelde zin concrete afspraken maakt met eiseres ten aanzien van het onderhavige transport. Het enkel (ter zitting) stellen dat gedaagde niet alleen toezicht zal houden maar (natuurlijk) ook aansprakelijkheid voor eventuele schade aanvaardt, is in dit verband, mede gelet op de recente ervaringen van eiseres met de wijze waarop door Rederij Wadden Transport gebruik werd gemaakt van de Rijksaanleginrichtingen, volstrekt onvoldoende. Niet weersproken is immers dat namens gedaagde gewoonweg de sleutel van de Rijksaanleginrichting aan Rederij Wadden Transport werd overhandigd en dat op 3 juni jl. met name de autobrug van de Rijksaanleginrichting niet naar behoren is gebruikt.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de primaire vordering zal worden afgewezen. De subsidiaire vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna wordt vermeld.
De vordering tot het opleggen van een dwangsom wordt afgewezen nu gedaagde veroordelingen pleegt na te komen.
4.9. Gedaagde zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verbiedt gedaagde om aan Rederij Wadden Transport het gebruik toe te staan en daaraan feitelijk mee te werken van de Rijksaanleginrichtingen in Harlingen en Terschelling die bij eiseres in gebruik zijn, voor het transport dat gepland staat voor de periode 2 juli 2007 tot en met 6 juli 2007, totdat tussen eiseres en gedaagde over de condities van dat gebruik, in het bijzonder met betrekking tot het toezicht op het gebruik van de Rijksaanleginrichtingen en de aansprakelijkheid ten aanzien van operationele en logistieke proces op de veerhaventerreinen overeenstemming bestaat;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiseres begroot op € 1.151,31, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 251,-- aan griffierecht en € 84,31 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
esk