RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 6 juli 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/529 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] Producties B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2],
eiseres,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaten mrs. N. Peters en J. Mouthaan te Amsterdam,
De Staat der Nederlanden
(Ministerie van Financiën (Belastingdienst Utrecht-Gooi/Kantoor hilversum)),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
procureur mr. W.I. Wisman.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 juni 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiseres houdt zich onder andere bezig met het verrichten van presentaties, het vervaardigen van televisieproducties en het verrichten van reclamediensten. [A] (hierna: [A]) is bestuurder, enig aandeelhouder.
1.2. Op 8 augustus 2005 is tussen eiseres en Talpa TV B.V. (hierna: Talpa) een overeenkomst van opdracht gesloten, op grond waarvan eiseres [A] beschikbaar stelde voor het verrichten van diensten op het gebied van presentatie, redactie van en acteren in televisieprogramma's. Deze overeenkomst is aangegaan voor de periode 1 augustus 2005 tot en met 31 juli 2006.
1.3. Eiseres heeft voornoemde overeenkomst van opdracht in september 2005 gezonden aan de heer [B], belastinginspecteur bij de belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Hilversum (hierna: de Belastingdienst Hilversum), met het verzoek te bepalen dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen [A] en Talpa.
1.4. Bij brief van 12 mei 2006 heeft de heer [C] namens Belastingdienst Hilversum aan de belastingadviseur van eiseres, mr. [D], meegedeeld dat er naar zijn mening sprake is van door [A] in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, maar dat hij bereid is dit standpunt prijs te geven in geval aan een aantal in die brief genoemde voorwaarden wordt voldaan.
1.5. De vervolgens door partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een door de Belastingdienst Hilversum opgestelde vaststellingsovereenkomst, door eiseres en de Belastingdienst Hilversum ondertekend op respectievelijk 8 en 20 juni 2006. In de vaststellingsovereenkomst is - voor zover van belang - het navolgende opgenomen:
"Partijen verklaren hierbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zich jegens elkaar te binden aan een vaststelling die bestemd is om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
1.
Doel compromis
Deze overeenkomst is gesloten ter beëindiging van het geschil. Deze overeenkomst heeft uitsluitend ten doel het innemen van een fiscaal standpunt inzake de relatie tussen de belanghebbende, haar opdrachtgever Talpa TV B.V. en haar werknemer [A].
2. Aanleiding compromis / feitencomplex
- De belanghebbende heeft op 8 augustus 2005 een overeenkomst van opdracht (hierna: overeenkomst) gesloten met Talpa TV B.V. (...)
- de belanghebbende heeft de overeenkomst voorgelegd aan de Belastingdienst met als doel een antwoord te krijgen op de vraag of uit de overeenkomst al dan niet voortvloeit of sprake van een dienstbetrekking tussen haar DGA -in casu mw. [A]- en Talpa.
De belanghebbende is zelf van mening dat de tekst van de overeenkomst het bestaan van een dienstbetrekking uitsluit;
- De Belastingdienst is van mening dat de overeenkomst alle voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking noodzakelijke elementen bevat (...)
- De Belastingdienst is onder voorwaarden bereid om zijn standpunt inzake de dienstbetrekking prijs te geven. De voorwaarden zijn bij brief van 12 mei 2006 aan de belanghebbende meegedeeld".
1.6. Bij brief van 25 juli 2006 heeft [E], inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht aan mr. [D] meegedeeld dat Talpa geen loonheffingen behoeft in te houden op de betalingen aan eiseres voor zover deze voortvloeien uit de overeenkomst van 8 augustus 2005, zij het dat de geldigheidsduur van deze goedkeuring is gekoppeld aan de geldigheidsduur van die overeenkomst.
1.7. Eiseres en Talpa hebben per 1 augustus 2006 een overeenkomst van opdracht gesloten, nu voor de periode van 1 augustus 2006 tot 31 juli 2007.
1.8. Mr. [D] heeft bij brief van 13 november 2006 onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst opnieuw om een verklaring als bedoeld onder 1.6. gevraagd.
1.9. Bij brief van 19 december 2006 heeft de heer [C] aan mr. [D] meegedeeld dat de vaststellingsovereenkomst sinds 1 augustus 2006 niet meer van kracht is.
1.10. Bij brief van 6 maart 2007 heeft de heer [C] zijn bij brief van 19 december 2006 ingenomen standpunt nader toegelicht.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te gebieden:
primair: de verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst onverminderd na te komen;
subsidiair: zijn standpunt zoals ingenomen in de vaststellingsovereenkomst te respecteren en te blijven respecteren ertoe strekkende dat de door eiseres en [A] verrichte werkzaamheden niet als dienstbetrekking zijn verricht en om zodanige handelingen te verrichten respectievelijk na te laten dat gedaagde de werkzaamheden van eiseres en [A] niet als dienstbetrekking kwalificeert, zal kwalificeren en zich zal onthouden van enige handeling die hiermee is strijd is,
een en ander op verbeurte van een dwangsom.
Daartoe voert eiseres het volgende aan.
De vaststellingsovereenkomst geldt voor de duur van de zakelijke relatie tussen Talpa, eiseres en [A] en niet slechts, zoals gedaagde stelt, voor de duur van de overeenkomst van opdracht van 8 augustus 2005. De vaststellingsovereenkomst is immers niet in tijd gelimiteerd. Dit volgt allereerst uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst. Verder bepaalt de brief van 12 mei 2006 niet dat de vaststellingsovereenkomst zou gelden voor de duur van de overeenkomst van opdracht van 8 augustus 2006. De brief van 25 juli 2006 is voor de beantwoording van de vraag of de vaststellingsovereenkomst al dan niet voor bepaalde tijd heeft te gelden niet van belang. Mr. [E] heeft immers eerst na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zijn zienswijze kenbaar gemaakt en de door mr. [E] gegeven verklaring heeft bovendien betrekking op de loonbelastingverplichting van Talpa en zegt niets over de verhouding tussen eiseres en de Belastingdienst Hilversum. Maar zelfs in geval de vaststellingsovereenkomst voor bepaalde tijd zou zijn aangegaan, kan de Belastingdienst Hilversum op basis van de gelijk te beschouwen omstandigheden haar eerder ingenomen standpunt dat de werkzaamheden niet in het kader van een dienstbetrekking zullen worden beschouwd, niet wijzigen. Bij eiseres is de verwachting gewekt, en heeft zij op die verwachting vertrouwd en mogen vertrouwen, dat de Belastingdienst Hilversum haar eerder ingenomen standpunt niet zou wijzigen, zolang eiseres aan de in de brief van 12 mei 2006 gestelde voorwaarden zou blijven voldoen.
De Belastingdienst schiet door zijn handelwijze toerekenbaar tekort in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, althans hij dient vanwege het gewekte vertrouwen die overeenkomst te blijven respecteren. Talpa zal vooralsnog, totdat er zekerheid is over de vraag of loonbelasting afgedragen dient te worden, niet tot betaling overgaan van de door eiseres verrichte werkzaamheden. Eiseres heeft derhalve spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiseres vordert in deze procedure nakoming door eiseres van de tussen haar en de Belastingdienst Hilversum gesloten vaststellingsovereenkomst. Het onderhavige geschil heeft daarmee betrekking op een fiscaal compromis, hetgeen tot gevolg heeft dat geoordeeld moet worden over de bevoegdheid van de belastinginspecteur om al dan niet over te gaan tot het heffen van loonbelasting. Dat oordeel is, zoals gedaagde terecht heeft aangevoerd, in beginsel uitsluitend aan de belastingrechter en niet aan de burgerlijke rechter. Hierop kan zich slechts in één geval een uitzondering voordoen: het geval dat het door de inspecteur ingenomen standpunt onmiskenbaar onjuist of zonder grond is (Hoge Raad 21 april 2006, NJ 2006,271). De beoordeling van de door eiseres ingestelde vorderingen vereist derhalve een terughoudende toetsing, en dit temeer in kort geding.
3.2. Vast staat dat de overeenkomst van opdracht van 8 augustus 2005 van rechtswege eindigde op 31 juli 2006. Deze overeenkomst is in september 2005 in concept toegezonden aan de Belastingdienst Hilversum. In reactie daarop is de onder 1.4. genoemde brief van 12 mei 2006 aan eiseres verzonden. De heer [C] heeft in die brief een aantal voorwaarden geformuleerd. Na acceptatie van die voorwaarden door eiseres is in juni 2006 de vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.
3.3. Dat de vaststellingsovereenkomst geldt voor de periode dat de relatie tussen Talpa, eiseres en [A] voortduurt, zoals door eiseres is betoogd, is onvoldoende gebleken. Dit valt immers noch uit de brief van 12 mei 2006, noch uit de vaststellingsovereenkomst zelf af te leiden. Juist is de stelling van eiseres dat de vaststellingsovereenkomst niet in tijd gelimiteerd is. Daar staat echter tegenover dat in deze overeenkomst wél wordt verwezen naar de overeenkomst van opdracht die eindigde op 31 juli 2006. Zo is in de vaststellingsovereenkomst onder meer opgenomen dat déze overeenkomst is voorgelegd aan de Belastingdienst Hilversum met als doel antwoord te krijgen op de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking. Uit de door eiseres in het geding gebrachte correspondentie valt voorts niet af te leiden dat de Belastingdienst Hilversum bedoeld heeft de dienstbetrekking tussen Talpa en eiseres ook voor de toekomst, laat staan voor de gehele duur van de zakelijke relatie tussen [A] en Talpa, niet als dienstverband aan te merken. Dit standpunt komt de voorzieningenrechter bovendien nogal onwaarschijnlijk voor, nu geen enkele inschatting valt te maken over die duur en voldoende aannemelijk is dat de Belastingdienst Hilversum van mening was dat er wel degelijk sprake was van een dienstbetrekking. Dit volgt immers zowel uit de brief van 12 mei 2006 als uit de vaststellingsovereenkomst zelf. Het voorgaande leidt vooralsnog tot de conclusie dat de afspraken zoals neergelegd in de vaststellingsovereenkomst gezien dienen te worden in het licht van de overeenkomst van 8 augustus 2005.
3.4. Eiseres heeft voorts betoogd dat partijen zich volgens de considerans van de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk en zonder voorbehoud van tijd jegens elkaar gebonden hebben aan de vaststellingsovereenkomst. Dit betoog faalt. Met gedaagde is de voorzieningenrechter van oordeel, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3. is overwogen, dat hieruit slechts kan worden afgeleid dat niet zal worden teruggekomen op hetgeen is bepaald in de vaststellingsovereenkomst over de overeenkomst van 8 augustus 2005.
3.5. Eiseres beroept zich verder op het bij haar gewekte vertrouwen dat de Belastingdienst Hilversum zijn eerder ingenomen standpunt dat er geen sprake was van een dienstbetrekking niet zou wijzigen zolang eiseres en [A] aan in de brief van 12 mei 2006 gestelde voorwaarden zou blijven voldoen. Ook dit beroep wordt verworpen. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 3.3. en 3.4. heeft eiseres dit immers vooralsnog niet aannemelijk gemaakt.
3.6. De overigens door partijen aangevoerde stellingen en verweren kunnen, aangezien zij niet van belang zijn voor de beslissing, buiten beschouwing blijven.
3.7. Gelet op het voorgaande kan voorshands niet worden geoordeeld dat het door de inspecteur ingenomen standpunt onmiskenbaar onjuist of zonder grond is. De onder 3.1. genoemde uitzondering doet zich daarmee niet voor. Eiseres dient derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vorderingen.
3.8. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.