ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8923

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/23653 VRONTN S4
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 juni 2007 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een Angolese vreemdeling. De vreemdeling was op 27 februari 2007 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank moest beoordelen of er sinds de sluiting van het onderzoek in een eerder beroep nieuwe feiten of omstandigheden waren die het voortduren van de bewaring onrechtmatig maakten. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling het recht heeft om de voortduren van zijn vrijheidsontneming aan de rechter voor te leggen. Volgens artikel 96 Vw 2000 dient de rechtbank binnen een week na binnenkomst van het beroepschrift te beslissen of de zaak op zitting wordt behandeld. De rechtbank stelde vast dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, geen stukken had ingediend binnen de gestelde termijn, wat in strijd was met de goede procesorde. Hierdoor kon de rechtbank de wettelijk voorgeschreven toets niet verrichten, wat leidde tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was geworden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, hevelde de maatregel van bewaring op en kende de vreemdeling een schadevergoeding van € 70,-- toe, alsook een vergoeding van de proceskosten aan de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. R.P. Doting.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/23653 VRONTN S4
Uitspraak van 15 juni 2007 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren [geboortedatum],
van Angolese nationaliteit,
IND-dossiernummer: [dossiernummer],
V-nummer: [V-nummer],
alias [naam],
thans verblijvende in het uitzetcentrum te Zeist,
eiser,
gemachtigde: mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2007 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van laatstelijk 10 mei 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat de voortduring en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Eiser heeft op 7 juni 2007 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en daarbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Aan verweerder is op 8 juni 2007 een termijn gegeven voor het inzenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken binnen drie werkdagen. Verweerder heeft geen stukken ingezonden. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juni 2007 gesloten.
De rechtbank heeft op grond van artikel 96, eerste lid, Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Motivering
Aan de orde is de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
Nu verweerder geen stukken heeft ingezonden met betrekking tot bovenstaande vraag is de rechtbank niet in staat de wettelijk voorgeschreven toets te verrichten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de bewaring dient te worden opgeheven.
De rechtbank overweegt hierbij dat het gaat om de beoordeling van een ingrijpende maatregel als vrijheidsontneming. De vreemdeling heeft het recht het voortduren van deze vrijheidsontneming aan de rechter ter toetsing voor te leggen. In artikel 96 Vw 2000 is vastgelegd op welke wijze en binnen welke termijnen deze beoordeling dient plaats te vinden. Artikel 96, tweede lid bepaalt dat het vooronderzoek één week na binnenkomst van het beroepschrift dient te worden gesloten. Binnen deze termijn beslist de rechtbank of de zaak al dan niet op zitting zal worden behandeld. Voor het nemen van deze beslissing dient de rechtbank te beschikken over stukken van de zijde van verweerder waaronder in elk geval een actuele voortgangsrapportage en dient de vreemdeling de gelegenheid te hebben op deze stukken te reageren. Gelet hierop wordt aan verweerder een termijn van drie werkdagen gegeven om stukken in te zenden, waarna de vreemdeling twee werkdagen heeft om op de stukken te reageren. Alleen indien de procespartijen zich strikt aan de gestelde termijnen houden kan de rechtbank voldoen aan de in artikel 96, tweede lid vastgelegde termijn van zeven dagen. Het inzenden van stukken buiten de hiervoor genoemde termijnen komt in strijd met de goede procesorde, deze stukken worden in beginsel niet meer bij de beoordeling door de rechtbank betrokken.
Zijdens verweerder zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank hierover anders zou moeten oordelen.
Nu verweerder op 13 juni 2007 stukken had moeten inzenden en dit ten onrechte niet heeft gedaan is de bewaring in elk geval met ingang van 14 juni 2007 onrechtmatig geworden.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de onrechtmatigheid en opheffing van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat bij – zoals in onderhavige zaak – onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel aanspraak bestaat op schadevergoeding. Van het afzien van schadevergoeding dan wel matiging kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding van €70,-- per dag voor het aantal dagen dat hij vanaf 14 juni 2007 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit bete¬kent dat een schadevergoeding van € 70,-- zal worden toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aan¬leiding verweerder te veroorde¬len tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtsper¬soon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 70,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van €322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechts¬persoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007 in tegenwoordigheid van mr. R.P. Doting, griffier.
De griffier is buiten staat te tekenen rechter
Afschrift verzonden op:
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 70,-- (zegge: zeventig euro);
Aldus gedaan op 15 juni 2007 door mr. B.I. Klaassens, fungerend voorzitter.