ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8814

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 46790
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf door Thaise eiseres

In deze zaak heeft een Thaise eiseres een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek aan haar Nederlands kind. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 29 maart 2007 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van de eiseres niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beoogde periode voor het visum, van 1 december 2006 tot 1 maart 2007, reeds was verstreken, waardoor de eiseres geen processueel belang meer had bij het beroep. De rechtbank verwierp het standpunt van de eiseres dat de data in de vragenlijst willekeurig waren ingevuld, en benadrukte dat deze data essentieel zijn voor de beoordeling van de visumaanvraag door de verweerder.

De eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar visumaanvraag, maar de rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had geoordeeld dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor visumverlening. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de eiseres onvoldoende financiële middelen had aangetoond voor haar verblijf en terugreis, en dat er twijfels bestonden over de juistheid van het opgegeven reisdoel. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet had aangetoond dat zij over substantiële sociale of economische banden met haar land van herkomst beschikte.

De uitspraak werd gedaan door mr. H.P. van der Lelie, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld. De rechtbank heeft geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd, gezien de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 46790
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 maart 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1970, van Thaise nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Spijkstra, advocaat te Drachten,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Favier, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 24 mei 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek aan Nederlands kind. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 26 mei 2006 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 19 juni 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 21 september 2006 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 25 september 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 maart 2007. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verweerder heeft zich – samengevat – op de volgende standpunten gesteld. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de hoofdpersoon niet over voldoende financiële middelen van bestaan beschikt voor de kosten van levensonderhoud gedurende het verblijf van eiseres in Nederland en haar terugreis. Niet is gebleken dat eiseres zelf voldoende solvabel is om in de kosten van levensonderhoud gedurende de bezoekperiode te voorzien alsmede dat zij in staat is om haar terugreis te bekostigen. Voorts heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk een kort verblijf wordt beoogd, hetgeen verweerder afleidt uit de verklaringen van de hoofdpersoon dat eiseres is besmet met het HIV-virus waarvoor zij in Nederland behandeld moet worden. Verder heeft de hoofdpersoon aangegeven dat hij met haar wil trouwen, dat hun dochter haar heel erg mist en dat zij in Nederland wil gaan werken om de hoofdpersoon te onderhouden. Niet gebleken is dat eiseres over een substantiële sociale of economische band met het land van herkomst beschikt. Gelet op vorenstaande wordt getwijfeld aan de juistheid van het opgegeven reisdoel, aan de motieven die aan de visumaanvraag ten grondslag hebben gelegen en aan de tijdige terugkeer van eiseres naar het land van herkomst.
2.3 Eiseres heeft daar – samengevat – het volgende tegen in gebracht. De weigering haar tot Nederland toe te laten levert een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Voorts heeft zij aangetoond dat zij beschikt over € 2300,- en dus op grond van het vereiste van € 34,- per dag maximaal 67 dagen voor zich zelf kan zorgen. Verder heeft verweerder eerst in de beslissing op bezwaar tegengeworpen dat zij haar doel van het voorgenomen verblijf niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en heeft verweerder aangevoerd dat er bezwaar tegen haar verblijf is op grond van openbare orde. Verweerder had eiseres op deze punten moeten horen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Uit de vragenlijst behorende bij de visumaanvraag blijkt dat er een visum is aangevraagd voor een bezoekperiode van 1 december 2006 tot 1 maart 2007. Desgevraagd heeft de hoofdpersoon ter zitting dit nogmaals bevestigd.
2.5 Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de behandeling van het beroep niet het beoogde doel, te weten afgifte van een visum voor een periode van 1 december 2006 tot 1 maart 2007, kan worden bereikt, nu deze periode reeds is verstreken. Derhalve heeft eiseres geen processueel belang meer bij het ingestelde beroep. Het standpunt van eiseres dat de gevraagde bezoekperiode in de vragenlijst niet van belang is, omdat deze data willekeurig zijn ingevuld, treft geen doel. De opgegeven periode voor het bezoek aan Nederland vormt immers de grondslag voor verweerder om te beoordelen of eiseres voor de opgegeven periode aan de voorwaarden voor visumverlening voldoet. De grief van eiseres faalt.
2.6 De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.7 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, rechter, en op 29 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.