ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8792

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 21979
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser, een Braziliaanse vreemdeling, was opgelegd na een toegangsweigering tot Nederland. De toegangsweigering vond plaats op 13 mei 2007, waarbij de ambtenaar belast met de grensbewaking de toegang op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) weigerde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het geschil op 4 juni 2007 gehouden, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een andere advocaat.

De rechtbank overweegt dat artikel 13, derde lid, van de Schengengrenscode (SGC) enkel betrekking heeft op de toegangsweigering en niet op de vrijheidsontnemende maatregel die daarop volgde. Eiser stelde dat de toegangsweigering niet voldeed aan de criteria van de SGC, omdat hij niet de vereiste informatie had ontvangen over zijn rechten en de contactpunten voor wettelijke vertegenwoordigers. De rechtbank oordeelt echter dat de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om administratief beroep in te stellen tegen de toegangsweigering.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Janse van Mantgem en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.A. van der Meijden. Partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 21979
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 juni 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Braziliaanse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Schiphol-Oost,
eiser,
raadsvrouw: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 13 mei 2007 aan eiser op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.2 Eiser heeft tegen de maatregel op 25 mei 2007 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 juni 2007. Eiser is in persoon verschenen, namens zijn raadsvrouw bijgestaan door mr. M.H.K. Middelkoop, advocaat te Haarlem. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
2.2 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.3 Namens eiser is - samengevat - het volgende aangevoerd. De toegangsweigering aan eiser voldoet niet aan de criteria van artikel 13, derde lid, van de EG verordening nr. 562/2006 ofwel de Schengengrenscode (verder: de SGC). Aan eiser is geen folder uitgereikt waarin informatie wordt gegeven over de contactpunten die informatie kunnen verschaffen over de wettelijke vertegenwoordigers die namens eiser kunnen optreden. Weliswaar zijn aan eiser een ‘Legal Remedies Brochure’ en de Brochure on Section 6 of the Aliens Act 2000’ uitgereikt maar deze brochures wordt niet de informatie gegeven die ingevolge artikel 13, derde lid, van de SGC bij de toegangsweigering is vereist. Aangezien de SGC dwingend is in al zijn onderdelen, is eiser door deze omissie in zijn belang geschaad. Daarom is de aan eiser op basis van die toegangsweigering opgelegde vrijheidsontnemende maatregel vanaf de oplegging daarvan onrechtmatig. In dit kader heeft eiser verwezen naar de uitspraak van 31 mei 2007 (AWB 07/20125) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin onder meer het volgende is overwogen: "Artikel 13 van de SGC bevat voorschriften ingeval een onderdaan van een derde land de toegang wordt geweigerd. Over de vrijheidsbenemende maatregelen wordt niet met zoveel woorden gesproken, noch in dit noch in een ander artikel van de SGC. Voor zover vrijheidsbenemende maatregelen, zoals die van artikel 6 Vw, voortvloeien uit de toegangsweigering, dient de bepaling van artikel 13, derde lid, van de SGC in ruime zin gelezen te worden en wel zodanig als mede betrekking hebbende op de uit de toegangsweigering voortvloeiende vrijheidsbenemende maatregelen".
2.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met de combinatie van de twee zich in het dossier bevindende folders ‘Legal Remedies Brochure’ en de 'Brochure on Section 6 of the Aliens Act 2000', die hem bij oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel zijn uitgereikt, voldoende op de door hem tegen deze maatregel in te stellen rechtsmiddelen is gewezen. De vraag of eiser conform de vereisten van artikel 13, derde lid, van de SGC met voormelde folders op zijn rechten is gewezen staat in de onderhavige procedure niet ter toetsing, aangezien dit artikellid enkel ziet op de toegangweigering, waartegen een andere rechtsgang openstaat, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 In artikel 13, derde lid, van de SGC is onder meer bepaald dat personen die de toegang wordt geweigerd, recht hebben daartegen beroep in te stellen en dat het beroep wordt ingesteld overeenkomstig de nationale wetgeving. Voorts is in dit artikellid bepaald dat de onderdaan van een derde land tevens schriftelijke informatie ontvangt over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens de betrokkene in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank ziet artikel 13, derde lid, van de SGC slechts op de toegangsweigering aangezien over vrijheidsontnemende maatregelen niets is vermeld, noch in dit noch in een enig ander artikel van de SGC. De rechtbank ziet geen aanleiding artikel 13, derde lid, SGC van overeenkomstige toepassing te achten op de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw.
2.7 De thans aangevoerde beroepsgrond kan niet aan de orde worden gesteld in de onderhavige artikel 6 Vw procedure. Eiser kan in het kader van een administratief beroep op grond van artikel 77, eerste lid, Vw gericht tegen de toegangsweigering de thans aangevoerde beroepsgrond aan te orde stellen. Van deze rechtsgang heeft eiser (nog) geen gebruik gemaakt, zodat vooralsnog van de rechtmatigheid van de beslissing tot toegangsweigering moet worden uitgegaan. 2.8 De rechtbank ziet ook overigens geen grond voor het oordeel, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.9 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.10 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.11 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 7 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.