RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2007
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1975,
nationaliteit Turkse,
verblijvende te Rotterdam in het Uitzetcentrum Zestienhoven,
eiser,
gemachtigde mr. E. Köse,
de Staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde G.I. Ramsaroep.
Procesverloop
Op 8 mei 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft op 10 mei 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, waarna hij op diezelfde datum in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Bij beschikking van 31 mei 2007, uitgereikt aan eiser op 4 juni 2007, is de door de ingediende aanvraag niet ingewilligd. In verband hiermee is eiser op 4 juni 2007 opnieuw in bewaring gesteld op de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 bedoelde grond.
Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van 5 juni 2007, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat eiser in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 juni 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven nadere stukken over te leggen.
Bij faxbericht van 19 juni 2007 heeft verweerder de rechtbank nader in de zaak bericht en daarvan een afschrift gezonden aan de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van diezelfde datum.
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op 21 juni 2007.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder, na afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op 31 mei 2007 en na omzetting van de maatregel van de bewaring op 4 juni 2007, niet binnen de beoordelings- en verwerkingstermijn van twee weken na 4 juni 2007 verwijderingshandelingen heeft verricht. Het enkele aanmelden op 15 juni 2007 door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) van eiser bij Bureau Capaciteitsbenutting en Logistiek met het verzoek eiser zo spoedig mogelijk te plaatsen in een uitzetcentrum is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een verwijderingsactiviteit. Het mag zo zijn dat - naar verweerder ter zitting heeft toegelicht - de DT&V zijn werkzaamheden aldus heeft ingericht dat eerst na plaatsing in een uitzetcentrum op uitzetting gerichte activiteiten worden ondernomen, maar het is aan verweerder te bewerkstelligen dat een dergelijke plaatsing zo spoedig wordt gerealiseerd dat binnen voornoemde beoordelings- en verwerkingstermijn uitzettingshandelingen kunnen worden verricht. Dat is in het onderhavige geval evenwel niet geschied.
3. Gelet op het voorafgaande moet de bewaring met ingang van 18 juni 2007 onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Hetgeen namens eiser overigens is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
4. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreedeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
5. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
6. Nu de bewaring blijkens het voorgaande met ingang van 18 juni 2007 onrechtmatig is, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
7. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 21 juni 2007, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 18 juni 2007 tot en met 20 juni 2007 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 3 x € 70,00 is € 210,00.
8. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
9. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 21 juni 2007;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 210,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 322,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2007.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 210,00 (ZEGGE: TWEEHONDERDTIEN EURO)
Aldus gedaan op 21 juni 2007 door mr. A.F.C.J. Mosheuvel.