Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1988, van Keniaanse nationaliteit,
met onbekende woon- of verblijfplaats, eiser,
gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, gemachtigde: mr. P. Sweedijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 31 augustus 2006 heeft eiser zich gemeld bij de korpschef en een asielaanvraag ingediend, waarna hij op diezelfde dag naar het aanmeldcentrum (AC) te Schiphol is overgebracht.
2. Op 5 september 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen en heeft verweerder tevens besloten eiser niet ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv)”.
3. Op 6 september 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist. De gronden van het beroep en van het verzoek zijn ingediend op 13 september 2006. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 26 oktober 2006 (AWB 06/43166) het verzoek om de voorlopige voorziening toegewezen.
4. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 26 februari 2007 en 5 april 2007.
5. Bij brieven van 5 maart 2007 en 7 maart 2007 heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat een bespreking met eiser omtrent zijn asielmotieven niet mogelijk is geweest omdat dit voor hem tot psychische ontregeling zou kunnen leiden. Bij brief van 13 maart 2007 heeft de rechtbank meegedeeld dat het haar niet geraden voorkomt om de reeds bepaalde datum van de behandeling van de zaak ter zitting van 17 april 2007 te verdagen.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.J.P.M. Ficq, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiser is tijdens de 48-uursprocedure zes keer gezien door een arts van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD), althans een verpleegkundige van de GGD onder raadpleging van een arts, waarbij de vraag centraal stond of eiser medisch gezien in staat was nader te worden gehoord en daarbij coherent te verklaren.
2. Op 5 september 2006, na de uitreiking van de bestreden beschikking, is eiser opgenomen op de forensische jeugdpsychiatrie afdeling van “de Bascule”, een kliniek van het Amsterdams Medisch Centrum (processtuk 31).
3. Op 14 september 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een brief ontvangen van een kinder- en jeugdpsychiater, [betrokkene 1], en het teamhoofd GZ psycholoog van “de Bascule”, [betrokkene 2], waarin is vermeld dat eiser vanaf 6 september 2006 vrijwillig op de forensische jeugdpsychiatrische afdeling verblijft in afwachting van de mogelijkheid tot plaatsing op de gesloten jeugdafdeling van “de Bascule”. Eiser lijdt aan een paranoïde psychose met wanen en hallucinaties waardoor hij zeer angstig is. Hij wordt behandeld met zware medicijnen. Men acht onverwachtse en spanningvolle gebeurtenissen niet wenselijk in verband met verergering van de psychotische klachten.
4. Op 1 maart 2007 heeft de (vervangend) huisarts van eiser een brief gestuurd dat hij het op basis van het dossier van eiser mogelijk acht dat het bespreken van het verleden bij eiser een psychische stressor is die tot psychische ontregeling kan leiden.
5. Uit de brief van 13 maart 2007 van [betrokkene 3], sociaal psychiatrisch verpleegkundige te Meerkanten, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, blijkt dat spreken over het verleden voor eiser een reëel risico op decompensatie met zich brengt. In de afgelopen maanden is er intensief contact geweest tussen eiser en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige aldaar en eiser heeft aangegeven niet te willen en kunnen praten over zijn verleden. Gezien de kwetsbaarheid van eiser valt moeilijk te voorspellen of hij op korte termijn in staat is te praten, aldus [betrokkene 3].
III. BEHANDELING VAN HET BEROEP
In de onderhavige zaak is de rechterlijke beoordeling door een aantal complicaties bemoeilijkt, welke verband houden met de psychische gesteldheid van eiser, zoals hiervoor onder II is aangegeven. Niet in geschil is dat eiser zich noch ten overstaan van zijn advocaat, noch tegenover de rechtbank, heeft kunnen uitlaten over het bestreden besluit. Meer in het bijzonder heeft hij niet kunnen toelichten of hij, achteraf bezien, vindt dat zijn verklaringen in relevante mate zijn beïnvloed door zijn psychische gesteldheid en of deze verklaringen, mede in het licht van verweerders interpretatie daarvan, om die reden correcties of aanvullingen behoeven. De rechtbank gaat er voorts van uit dat het voor eiser persoonlijk evenmin mogelijk is geweest om, sinds zijn opname in “de Bascule” op 5 september 2006, nadere onderbouwingen van zijn relaas te vergaren. Voorts is onweersproken dat de situatie, dat eiser niet aanspreekbaar is over de inhoud van zijn verklaringen, sinds zijn opname ongewijzigd is gebleven en dat er geen grond bestaat voor enige verwachting dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen.
De gemachtigde van eiser heeft er, hoewel daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld, desalniettemin niet voor gekozen aan de rechtbank te verzoeken de behandeling van de zaak aan te houden. Zij heeft de zaak op grond van de thans bekende merites aan de rechtbank ter beoordeling voorgelegd. Ook van verweerders zijde worden geen bezwaren aanwezig geacht ten aanzien van de afdoening van onderhavig beroep naar de huidige stand van zaken. Nu er geen enkel zicht is of en zo ja wanneer de situatie voor eiser zal veranderen, ziet de rechtbank ook ambtshalve geen reden om de behandeling aan te houden.
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eisers problemen zijn begonnen toen hij door zijn stiefvader werd weggebracht naar [betrokkene 4], zijn pleegmoeder, die hem vervolgens gedwongen heeft lid te worden van de Mungiki-sekte. Hij moest daarvoor criminele activiteiten verrichten, zoals het plegen van overvallen, het afpersen en mishandelen van mensen en het stoken van illegale drank. Eiser heeft problemen gekregen met de Masai en met mensen die wraak wilden nemen en daarom heeft hij besloten de sekte te verlaten. Dit werd echter niet geaccepteerd door leden van de sekte. Zij hebben eiser een aantal dagen vastgehouden en hem gemarteld. Eiser heeft kunnen ontsnappen en is ondergedoken bij [betrokkene 5], een bekende van hem. Beide jongens zijn mishandeld door leden van de sekte en [betrokkene 5] is neergeschoten. Eiser is opnieuw gevlucht en heeft bij [betrokkene 6] onderdak gevonden. Ook [betrokkene 6] was gevlucht voor de sekte. Er heeft ‘s nachts een inval plaatsgevonden. Eiser heeft zich onder het bed verstopt. [betrokkene 6] is mee naar buiten genomen en is vermoord. Op dat moment hoorde eiser dat ook [betrokkene 5] dood was. Eiser is naar [betrokkene 7] gegaan, die hij had ontmoet in een nationaal park. [betrokkene 7] heeft hem in huis genomen en heeft eiser aangeraden naar de politie te gaan. Op weg naar de politie kwam eiser echter een bekende tegen die hem vertelde dat de politie naar hem op zoek was in verband met de activiteiten voor de sekte. Eiser heeft daarom geen aangifte gedaan. Ook is eiser samen met [betrokkene 7] teruggegaan naar zijn geboorteplaats omdat hij hoopte daar zijn moeder te treffen. Eisers moeder was er niet. Eiser is tot mei 2006 in Kenia gebleven en is toen met [betrokkene 7] naar Nederland gegaan.
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 en evenmin voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Eiser wordt het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000 tegengeworpen omdat hij geen documenten heeft overgelegd die zijn nationaliteit, identiteit en reisroute kunnen aantonen en zijn asielrelaas kunnen staven, terwijl hij hier blijkens zijn verklaringen wel toe in staat zou moeten zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van dergelijke documenten hem niet is toe te rekenen. Gelet hierop dient er een positieve overtuigingskracht uit te gaan van het asielrelaas van eiser. Daarvan is geen sprake nu eiser zijn lidmaatschap van de Mungiki-sekte niet geloofwaardig heeft gemaakt en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege het zich ongeoorloofd onttrekken aan het lidmaatschap van deze sekte in de negatieve aandacht is komen te staan. Eisers verklaring dat hij jong was en een lage positie had waardoor hij een gebrek aan kennis heeft, wordt niet geloofd. Doordat eiser essentiële elementen van de Mungiki-sekte niet weet, is in ernstige mate afbreuk gedaan aan de algehele geloofwaardigheid van zijn problemen. Verder heeft eiser zijn asielrelaas met vage en onaannemelijke verklaringen onderbouwd. Hij heeft geen kennis van de functie van zijn gestelde pleegmoeder in de sekte terwijl hij stelt dat zij hem gedwongen heeft om lid te worden. Het is bevreemdingwekkend dat hij juist haar op de hoogte heeft gebracht van zijn plan de sekte te verlaten, waarna hij nog anderhalve maand heeft gewacht om te vertrekken. Eveneens heeft hij niet kunnen concretiseren hoe zijn aanvallers in Tarino op de hoogte zijn geraakt van zijn aanwezigheid aldaar of hoe ze op de hoogte zijn geraakt van zijn onderduikadres. Eisers verklaring dat hij wordt gezocht door de politie in Kenia is gebaseerd op informatie van derden. De ongeloofwaardigheid van het asielrelaas brengt met zich dat eiser geen aanspraken kan ontlenen aan de asielgronden zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c van de Vw 2000. Nu eiser ongeloofwaardige, tegenstrijdig en vage verklaringen heeft afgelegd, wordt geconcludeerd dat eiser het onderzoek naar de opvangmogelijkheden in het land van herkomst frustreert. Eiser komt om deze reden evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, onder de beperking “verblijf als amv”.
Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat de asielaanvraag van eiser op zorgvuldige wijze binnen 48 procesuren in het AC kon worden afgedaan, omdat uit het advies van de forensisch arts van de GGD van 3 september 2006 bleek dat eiser kon worden gehoord en in staat was coherent te verklaren. Dit terwijl geen redenen bestonden om te twijfelen aan de deskundigheid van de arts en gedurende de AC-procedure ook overigens geen aanleiding bestond om – in afwijking van het advies van de forensisch arts van 3 september 2006 – eiser na dat advies niet nader te horen. Eiser heeft ruim de tijd gekregen om zijn verhaal te doen. Zowel zijn jonge leeftijd als de medische stukken zijn betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.
2. Eiser voert in beroep in de eerste plaats aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat onduidelijk is op welke wijze bij de beoordeling van de aanvraag rekening is gehouden met eisers psychische gesteldheid. Gezien eisers psychische gesteldheid en de omvang van de gehoren had verweerder de aanvraag, gelet op de vereiste zorgvuldigheid, niet binnen 48 procesuren kunnen afdoen. Eiser heeft reeds bij de nabespreking van het eerste gehoor aangeven dat hij suïcidale gedachten had. Tijdens het nader gehoor is vele malen aan eiser gevraagd of het nog ging. Ook is eiser zes maal door een dokter/verpleegkundige onderzocht. De forensische arts die eiser heeft onderzocht heeft verklaard dat er geen aanwijzingen waren voor acute psychopathie maar dat een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) niet uitgesloten is. Dit advies is dermate summier dat de vraag rijst of hier wel doorslaggevende waarde aan mag worden gehecht. Ook was ten tijde van de uitreiking van de beschikking reeds duidelijk dat eiser grote medische problemen had. Zijn angstniveau was dermate hoog op het moment dat hij werd opgenomen dat die angst al tijdens de gehoren aanwezig moet zijn geweest. Verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden. Verder blijkt nergens uit dat verweerder de medische stukken dan wel eisers jeugdige leeftijd heeft betrokken bij de beoordeling. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd. Eiser heeft geen identiteitsdocument overgelegd omdat in Kenia eerst vanaf het 18e levensjaar een dergelijk document wordt verstrekt. Eiser vreesde voor de autoriteiten en van hem kon niet worden verwacht een dergelijk document te regelen. Daarbij is eiser in handen gekomen van een man, zijn reisbegeleider [betrokkene 7], die hem seksueel heeft misbruikt. Deze man heeft eisers lidmaatschapskaart van de sekte. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij van deze man zijn documenten terugvraagt.
Ten slotte is het beroep gericht tegen het standpunt van verweerder dat eiser ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Wat betreft het verwijt dat eiser te weinig weet over de Mungiki-sekte, merkt eiser op dat verweerder duidelijk niet op de hoogte was van het bestaan van deze sekte voordat eiser asiel aanvroeg en zich baseert in de beschikking op twee bronnen, te weten het artikel van de BBC en een document van de Canadese Immigratie Dienst. Eiser heeft aangeven dat hij gedwongen en op jeugdige leeftijd lid is geworden van de sekte. Dit verklaart waarom hij weinig achtergrondinformatie kan geven. De dagelijkse activiteiten van de sekte waren gericht op criminele activiteiten en niet op verdieping van de achtergronden van de beweging. Ook was eiser tijdens de initiatie onder de invloed van verdovende middelen, waardoor hij verweerder niet goed heeft kunnen informeren over die gebeurtenissen. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser wel degelijk een heleboel informatie kan geven. Ook geeft hij informatie die niet terugkomt in het krantenartikel. Deze informatie wordt vervolgens niet in de beoordeling betrokken. Eiser heeft op 5 april 2007 twee artikelen ingezonden over de sekte. Uit deze artikelen in combinatie met het nader gehoor kan worden afgeleid dat eiser wel veel informatie heeft gegeven over de sekte.
1. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die,
hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
5. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14, aanhef en onder e, van de Vw 2000, kan blijkens het eerste lid van artikel 3.56 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 onder een beperking, verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, worden verleend aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling:
wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Vw 2000; die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
6. Het door verweerder terzake gevoerde beleid is uitgewerkt in hoofdstuk C2/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Daarin is onder meer vermeld dat indien een amv tijdens de procedure een mogelijk onderzoek naar de opvangmogelijkheden in het land van herkomst frustreert, hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “amv”. Hiervan is sprake als de betrokkene ongeloofwaardige en tegenstrijdige, vage en summiere verklaringen aflegt en zaken verzwijgt omtrent identiteit nationaliteit of opvang.
7. Ten aanzien van de voorliggende vraag of verweerder met de afdoening van onderhavige asielaanvraag binnen de AC-procedure voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, verwijst de rechtbank naar de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 oktober 2006 en maakt de overwegingen tot de hare. Met name wordt verwezen naar de rechtsoverwegingen II.7 tot en met II.11 waarin de voorzieningenrechter uitgebreid gemotiveerd heeft dat en waarom verweerder de asielaanvraag van eiser niet op zorgvuldige wijze binnen 48 procesuren heeft kunnen afwijzen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dient te worden vernietigd.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder de verklaringen van eiser, zoals die in de AC-procedure zijn afgelegd, als uitgangspunt genomen en beoordeeld als ongeloofwaardig. Nu de afdoening binnen deze procedure niet zorgvuldig is geacht en niet uitgesloten is dat er een verband is tussen de gehoren en de psychose die bij eiser is opgetreden en die heeft geleid tot de spoedopname op 5 september 2006, ligt voorts de vraag voor of de genoemde verklaringen door verweerder als uitgangspunt konden worden genomen bij de beoordeling. De beroepsgronden die namens eiser zijn ingebracht tegen het bestreden besluit zijn, naar de rechtbank begrijpt, er niet zozeer tegen gericht dat verweerder de verklaringen zoals die in de AC-procedure door eiser zijn afgelegd als uitgangspunt van de beoordeling heeft genomen, maar zien veeleer op de interpretatie door verweerder van deze verklaringen.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de psychische gesteldheid van eiser tijdens de gehoren van invloed is geweest op de inhoud van zijn verklaringen. Uit de gehoren kan immers niet worden afgeleid dat eiser niet in staat was coherente en gedetailleerde verklaringen af te leggen. Ook de arts van de GGD die eiser heeft onderzocht is tot de conclusie gekomen dat eiser in staat was verklaringen af te leggen. Daarbij heeft eiser zelf meerdere malen aangegeven dat hij in staat en bereid was om te verklaren. Voorts is naderhand geenszins aangetoond noch anderszins aannemelijk geworden dat eiser niet in staat was verklaringen af te leggen tijdens de gehoren. Door eiser zijn geen medische stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat eiser ten tijde van de gehoren al zodanig ziek was dat zijn psychische gesteldheid op dat moment van invloed is geweest op de afgelegde verklaringen. De enkele verwijzing ter zitting naar literatuur waarin het standpunt wordt ingenomen dat de combinatie van PTSS en het naar voren (moeten) brengen van asielgronden tijdens een gehoor kan leiden tot een psychose, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom bij de beoordeling van het asielrelaas mogen uitgaan van eisers verklaringen.
9. Het voorgaande doet de vraag rijzen of nadere besluitvorming en/of nader onderzoek in verband met het hiervoor geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek tot enig ander resultaat zou kunnen leiden dan met het te vernietigen bestreden besluit reeds was gegeven. In dit kader overweegt de rechtbank dat gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, bij ontstentenis van mogelijkheden voor nader onderzoek of debat waarbij eiser kan worden betrokken, nadere besluitvorming niets anders kan behelzen dan een herhaalde uitwisseling van de argumenten van partijen over datgene waarover zij thans reeds verdeeld zijn, te weten de beoordeling en weging van het door eiser in AC afgelegde relaas. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om reeds in deze procedure tot een inhoudelijke beoordeling van dit geschil over te gaan en overweegt dienaangaande als volgt.
10. Wat betreft het ontbreken van documenten, heeft eiser gesteld dat hij geen identiteitsdocument kon overleggen omdat men in Kenia eerst vanaf het 18e levensjaar een dergelijk document krijgt. Wat daar van zij, eiser heeft ook zijn lidmaatschapkaart van de Mungiki-sekte niet overgelegd en zijn verklaring daartoe dat [betrokkene 7] die kaart in zijn bezit zou hebben acht de rechtbank - ondanks de jeugdige leeftijd van eiser - onvoldoende om verweerders standpunt te weerleggen. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in redelijkheid het ontbreken van documenten heeft kunnen tegenwerpen.
11. Evenwel dient aan eiser te worden toegegeven dat hij verspreid over de gehoren veel informatie heeft verstrekt over de Mungiki-sekte. De rechtbank verwijst hiervoor onder andere naar pagina 4 en de pagina’s 10 tot en met 20 van het nader gehoor waarin eiser informatie geeft over de leiders van de sekte, de structuur, de activiteiten van de sekte en over zijn eigen activiteiten. Verweerder heeft niet voldoende onderbouwd waarom dit onvoldoende zou zijn. Dit laat echter onverlet dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat er veel waarde wordt gehecht aan de verklaringen van eiser omtrent de rol van zijn pleegmoeder en aan zijn verklaringen omtrent zijn ontsnapping, welke verklaringen door verweerder ongeloofwaardig worden geacht. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat zijn pleegmoeder de vrouw was bij wie hij drie jaar in huis heeft gewoond gedurende welke jaren zij in zijn levensonderhoud heeft voorzien en hem een dak boven zijn hoofd heeft verschaft. Ook was zij de persoon die voor geld zorgde wanneer hij was gearresteerd en in die zin had eiser toch een soort vertrouwensband met haar. De rechtbank acht deze verklaring onvoldoende ter weerlegging van verweerders standpunt. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder zich op grond van de weergegeven overwegingen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is.
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de gronden voor zover zij zijn gericht tegen de inhoudelijke afwijzing van de aanvraag en het ambtshalve niet verlenen van een verblijfsvergunning bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, onder de beperking “verblijf als amv”, niet kunnen slagen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
13. Er is aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2007 door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.