ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8408

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925011-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Bergman
  • Bockwinkel
  • Steenhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in uitgaansgelegenheid met onvoldoende bewijs voor veroordeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juni 2007, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag of zware mishandeling van de aangever. Op de bewuste nacht, 31 december 2006, vond er een ruzie plaats tussen de verdachte en de aangever, waarbij met vuurwapens werd geschoten. Echter, het bewijs dat de verdachte daadwerkelijk met een wapen op de aangever had geschoten, ontbrak. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangevers onvoldoende steun vonden in de overige bewijsmiddelen.

De verdachte had op 31 december 2006 een doorgeladen vuurwapen, een zogenaamde baby-uzi, bij zich en bezocht een uitgaansgelegenheid. Dit gebeurde terwijl hij een straf moest uitzitten en niet was teruggekeerd van proefverlof. De rechtbank oordeelde dat het voorhanden hebben van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebracht en dat er krachtig tegen onbevoegd wapenbezit moest worden opgetreden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de telastgelegde feiten van poging tot doodslag en bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien niet bewezen was dat de verdachte de feiten had gepleegd. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen vuurwapens, omdat deze voorwerpen konden dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925011-07
's-Gravenhage, 29 juni 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" PCS Jeugdhuis van Bewaring De Sprang Unit 3 te 's-Gravenhage,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 april 2007 en 15 juni 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Martens, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. Backer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 500,= onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3].
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vorderingen wijziging telastlegging, gemerkt A1 en A2.
Vrijspraak.
T.a.v. feit 1 primair en subsidiair:
De rechtbank is - net als de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag danwel een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] en/of [A], zoals telastgelegd.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag danwel een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door met een vuurwapen op hem te schieten. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 december 2006 hebben verdachte en zijn medeverdachte [B] tezamen met de aangevers in deze zaak omstreeks 01:15 uur de uitgaansgelegenheid [uitgaansgelegenheid] te Den Haag verlaten. Aldaar heeft op de openbare weg voor genoemde gelegenheid een woordenwisseling plaatsgevonden tussen aangever [benadeelde partij 1] (verder: [aangever]), die op dat moment op de bestuurdersstoel van een auto ([merk + kenteken]) zat, en verdachte, die naast deze auto stond ter hoogte van het portier aan de bestuurderszijde. Van dat portier was het raam geopend. Deze woordenwisseling is uitgemond in een worsteling tussen verdachte en [aangever], waarbij schoten zijn gevallen. Tevens heeft, in de nabijheid van de auto, een worsteling plaatsgevonden tussen [B] en [A] (verder: [A]).
De verklaringen van aangever [aangever] en verdachte over hetgeen voor [de uitgaansgelegenheid] tussen hen is voorgevallen, en wat daarvoor de aanleiding was, lopen uiteen. Kort gezegd komen de verklaringen van [aangever] bij de politie en de rechter-commissaris en op neer dat verdachte het op zijn gouden ketting had gemunt; dat hij in zijn auto meermalen door verdachte is beschoten met een zwart pistool dat verdachte in zijn broeksband droeg; en dat verdachte op het moment dat hij zich van (de auto van) [aangever] verwijderde van een afstand opnieuw met dat pistool in de richting van [aangever] heeft geschoten. Daartegenover staan de verklaringen van verdachte, die zowel bij de politie als ter zitting heeft verklaard dat hij met [aangever] onenigheid had over een wapen (een baby-uzi) dat hij van [aangever] had gekocht; [aangever] zou verdachte nog een slede bij dit wapen leveren. Volgens verdachte sprak hij [aangever] in diens auto hierover aan en heeft hij dit wapen aan [aangever] laten zien. Vervolgens heeft [aangever] - aldus verdachte - een wapen getrokken en heeft verdachte geprobeerd het wapen uit [aangever]'s handen te duwen. Het wapen van [aangever] is tijdens het gevecht in de auto afgegaan, waarbij [aangever] de trekker heeft overgehaald. Na dit incident heeft een achtervolging plaatsgevonden waarbij [aangever] kennelijk de auto heeft verlaten en nog op verdachte heeft geschoten, terwijl verdachte zich schuilhield achter de auto van [aangever].
De rechtbank stelt, met name op grond van het technisch onderzoek dat de politie in de [genoemde auto] heeft verricht alsmede de deskundigenrapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), vast dat er in de nacht van 30 op 31 december 2006 inderdaad in die auto is geschoten en dat de auto van buitenaf is beschoten. Zulks blijkt uit de beschadigingen van de bestuurdersstoel, de aangetroffen manteldeeltjes in de auto en de aangetroffen kogel in de deurstijl van het bestuurdersportier. De rechtbank heeft geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat sprake is geweest van een ander - eerder - schietincident met betrekking tot deze auto. Niet alleen is gebleken dat de auto op 29 december 2006 is gehuurd van een autoverhuurbedrijf, voorts hebben zowel verdachte en zijn medeverdachte als de aangevers verklaard over schoten in en nabij de auto.
De rechtbank stelt voorts vast, mede op grond van zijn eigen verklaring ter zitting, dat verdachte ten tijde van de confrontatie met de aangevers een wapen (eerdergenoemde baby-uzi) bij zich had. Medeverdachte [B] heeft verklaard dat hij ten tijde van de confrontatie een wapen in zijn auto had liggen (een pistool, merk Radom Vis, 9 mm). Beide wapens zijn nabij de plaats van aanhouding van verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat bij verdachte - en overigens ook bij zijn medeverdachte - schotresten op de handen zijn aangetroffen die wijzen op een relatie tussen verdachte en een schietproces, doch dat niet is uitgesloten dat de sporen bij verdachte terecht zijn gekomen door contaminatie. Uit onderzoek van het NFI is voorts gebleken dat de in de [genoemde auto] aangetroffen kogel en manteldeeltjes niet zijn afgevuurd met één van de twee aangetroffen wapens.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [aangever] - die hoewel onderling niet steeds consistent wel op onderdelen worden bevestigd door de getuigenverklaringen van [benadeelde partij 2] en [A] - onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Er moet op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting, en bij gebrek aan nader onderzoek naar eventueel wapenbezit en wapengebruik van [aangever], serieus rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de lezing van verdachte over hetgeen op de bewuste avond is voorgevallen, juist is. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de verklaring van verdachte omtrent de aankoop van de baby-uzi van [aangever] en over de achtervolging die na het telastgelegde incident zou hebben plaatsgevonden op onderdelen door politieonderzoek zijn bevestigd.
De rechtbank komt derhalve tot de slotsom dat op de bewuste nacht van een ruzie tussen verdachte en [aangever] sprake is geweest waarbij met een of meer vuurwapens is geschoten, maar dat onomstotelijk bewijs dat verdachte met een wapen op [aangever] heeft geschoten ontbreekt.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair:
De rechtbank is - evenals de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld, zoals onder feit 2 primair telastgelegd.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) bedreiging van [A] en/of [benadeelde partij 1/aangever] en/of [benadeelde partij 2] zoals telastgelegd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verklaringen van de aangevers terzake, mede in het licht van hetgeen hierboven ten aanzien van het onder 1 telastgelegde is overwogen, onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Verdachte zal dan ook eveneens van het onder 2 subsidiair telastgelegde worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 31 december 2006 een doorgeladen vuurwapen, zijnde een machinepistool van het merk Scorpion CZ, kaliber 7.65 voorhanden gehad. Met dit wapen, een zogenaamde baby-uzi, op zak heeft verdachte een uitgaansgelegenheid bezocht. Het voorhanden hebben van vuurwapens (met bijbehorende munitie) brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Tegen onbevoegd wapenbezit dient dan ook krachtig te worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 02 januari 2007 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in 2005 is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf in verband met een straatroof. Verdachte heeft onderhavig feit gepleegd terwijl hij die straf moest uitzitten en niet was teruggekeerd van proefverlof.
De rechtbank acht na te noemen onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.500,=.
[benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.700,=.
[benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.963,=.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, nu niet bewezen is verklaard dat verdachte de onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft gepleegd.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2 en 3 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36b, 36d van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2, zowel primair als subsidiair, telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 31 december 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 03 januari 2007,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 en 3, te weten: een machinepistool (Scorpion) (merknaam CZ, kaliber 7.65 mm) en een pistool (merknaam: Radom Vis, kaliber 9 mm);
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Bergman, voorzitter,
Bockwinkel en Steenhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hardon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2007.