ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8266

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
632028/06-4882
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst en concurrentiebeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 februari 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V. en de werknemer [verweerder]. Het verzoek is ingediend op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij [A.] aanvoert dat er sprake is van een verandering in de omstandigheden die ontbinding rechtvaardigt. De werknemer, [verweerder], was sinds 1 september 2006 in dienst bij [A.] en had daarvoor gewerkt bij [B.] B.V., waar een non-concurrentiebeding van toepassing was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de P.A.P. regel, die inhoudt dat medewerkers binnen het concern niet mogen worden aangenomen als zij korter dan drie jaar daarvoor bij een andere onderneming binnen het concern hebben gewerkt, geen verandering van omstandigheden vormt. De kantonrechter oordeelt dat [verweerder] niet op de hoogte was van deze regel bij zijn indiensttreding en dat [A.] desondanks het risico heeft genomen door hem aan te nemen. Bovendien is het feit dat [verweerder] tot 1 mei 2007 geen werkzaamheden voor [A.] mag verrichten, niet voldoende om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af en veroordeelt [A.] in de proceskosten, die zijn begroot op € 400,--.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
MB
rep.nr. 632028/06-4882
datum: 21 februari 2007
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E.C.R.E.M. Corsten,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint.
Partijen worden aangeduid als "[A.]" en "[verweerder]".
Procedure
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 19 december 2006, heeft [A.] de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ex art. 7:685 BW te ontbinden.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Op 5 februari 2007 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Daarbij zijn door [verweerder] pleitaantekeningen overgelegd.
Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de mondelinge behandeling heeft [verweerder] nog twee producties overgelegd.
Feiten
De kantonrechter gaat op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van het volgende uit.
a. [verweerder], thans 37 jaar, is op 1 september 2006 bij [A.] in dienst getreden tegen een salaris van laatstelijk € 4.100,= bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en exclusief provisie.
b. [A.] is een 100% dochtermaatschappij van [B.] B.V. (verder: [B.]).
c. [verweerder] is van 1 september 1998 tot 1 mei 2006 in dienst geweest van [B.]. In de arbeidsovereenkomst tussen [B.] en [verweerder] stond een non-concurrentiebeding.
d. In mei 2004 heeft [verweerder] gesolliciteerd naar een functie bij [A.]. [B.] heeft hem bij brief van 2 juni 2004 onder meer meegedeeld: "Daar [C.] momenteel niet als zelfstandige organisatie in NL start en onder [A.] wordt gevoerd, hebben zowel de mensen van [A.] als de directie van [B.] NL aangegeven dat transfers tussen [C.] en [B.] momenteel niet aan de orde zijn".
e. Per 1 mei 2006 heeft [verweerder] ontslag genomen bij [B.] en is hij in dienst getreden bij [D.].
f. In juli 2006 is [verweerder] benaderd door de (toenmalige) directeur van [A.], de heer [K.]. Deze heeft [verweerder] overgehaald bij [A.] in dienst te treden per 1 september 2006.
g. Binnen het [B.]-concern geldt de zogenaamde P.A.P. regel (Procedures and Policy), die onder meer inhoudt, dat bedrijven binnen het concern geen medewerkers aannemen die korter dan drie jaar daarvoor werkzaam zijn geweest bij een andere onderneming behorende tot het concern.
h. Bij brief van 4 september 2006 heeft [B.] [verweerder] erop gewezen dat hij op grond van het non-concurrentiebeding niet voor [A.] werkzaam mocht zijn.
i. In opdracht van [B.] heeft [A.] [verweerder] met ingang van 12 oktober 2006 op non actief gesteld. [B.] heeft [A.] voorts opgedragen het dienstverband met [verweerder] op zo kort mogelijke termijn te doen eindigen.
j. [verweerder] heeft [B.] gedagvaard in kort geding en onder meer (verkort weergegeven) gevorderd dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk wordt geschorst. De voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft de vorderingen van [verweerder] bij vonnis van 17 november 2006 afgewezen. In reconventie is het [verweerder] verboden om gedurende 1 jaar te rekenen vanaf 1 mei 2006 werkzaam te zijn voor (onder meer) [A.]. [verweerder] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
k. Naar aanleiding van de gang van zaken rond de indiensttreding van [verweerder] bij [A.] is de algemeen directeur van [A.], [K.], door de commissarissen geschorst in afwachting van het einde van zijn dienstverband bij [A.] per 1 juli 2007.
Verzoek
[A.] verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens een verandering in de omstandigheden.
[A.] voert hiertoe aan, dat het in de door voormelde feiten ontstane situatie voor [verweerder] volstrekt onmogelijk is geworden in dienst van [A.] te functioneren. Door het vonnis in kort geding mag [verweerder] tot 1 mei 2007 zijn werkzaamheden voor [A.] niet uitoefenen. Ook daarna kan [A.] [verweerder] niet tewerkstellen, gelet op de P.A.P regel.
De situatie is te wijten aan de schuld van beide partijen. [verweerder] was immers bekend met de P.A.P. regel en met het non-concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst met [B.]. Dat [A.] een concurrent is van [B.] was [verweerder] eveneens bekend.
Verweer
[verweerder] voert als verweer aan dat het non-concurrentiebeding geen reden kan zijn voor ontbinding, nu dat per 1 mei 2007 komt te vervallen. De interne P.A.P. regel kan niet tegen hem gebruikt worden. Hij is geen partij geweest bij het tot stand komen van de regel en kende deze regel niet toen hij bij [A.] in dienst trad. De regel is bovendien in strijd met het bepaalde in artikel 48 van het EG-verdrag, omdat de regel het vrije verkeer van werknemers belemmert. Daarbij komt dat er in het (recente) verleden diverse werknemers van [B.] zijn overgestapt naar [A.] of andere dochter- of zustervennootschappen, zonder dat [B.] daartegen bezwaar maakte.
Hij verzoekt de kantonrechter dan ook de verzochte ontbinding af te wijzen, dan wel bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst hem een vergoeding van € 184.500,00 toe te kennen.
Beoordeling
1. Niet is gebleken dat het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
2. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het verzoek van [A.] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden afgewezen. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
3. Anders dan [A.] heeft betoogd, acht de kantonrechter niet gebleken, dat [verweerder] op de hoogte was van de P.A.P regel toen hij bij [A.] in dienst trad. [verweerder] heeft betwist dat hij bekend was met deze regel. Zijn bekendheid daarmee blijkt niet uit de brief van 2 juni 2004, vermeld bij de feiten onder d en evenmin uit het vonnis van de voorzieningenrechter te 's-Hertogenbosch d.d. 17 november 2006. [A.] heeft overigens niets gesteld waaruit de bekendheid van [verweerder] met de regel noodzakelijkerwijs volgt.
[A.] daarentegen was, zoals uit haar stellingen blijkt, wél op de hoogte van deze regel en heeft - in de persoon van haar algemeen directeur [K.] - desondanks [verweerder] benaderd om bij haar in dienst te treden en hem ook daadwerkelijk in dienst genomen. Het bestaan van de P.A.P. regel vormt dus geen verandering van omstandigheden en [A.] kan zich dan ook nu niet met succes beroepen op het bestaan van deze regel om de arbeidsovereenkomst te laten ontbinden.
4. Ook de omstandigheid dat [verweerder] tot 1 mei 2007 geen werkzaamheden voor [A.] mag verrichten op grond van het vonnis van 17 november 2006 (zie de feiten onder j) vormt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
[verweerder] verricht al meer dan vier maanden geen werkzaamheden meer voor [A.] en niet valt in te zien waarom deze situatie niet nog enige tijd zou kunnen voortduren. Dit klemt temeer, gelet op het volgende.
[verweerder] was weliswaar bekend met het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen hem en [B.], maar dat geldt ook voor [A.], die hem desondanks in dienst heeft genomen. [verweerder] heeft - naar hij bij de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld - vóór zijn indiensttreding bij [A.] met de algemeen directeur van [A.], [K.], gesproken over het concurrentiebeding en [K.] heeft toen gezegd dat hij die plooi eventueel zou gladstrijken. Daarmee heeft [A.], in de persoon van haar algemeen directeur, welbewust het risico genomen dat het [verweerder] wellicht verboden zou worden om werkzaamheden voor [A.] uit te voeren.
[verweerder] mocht er bovendien naar het oordeel van de kantonrechter op vertrouwen dat [B.] geen beroep zou doen op het non-concurrentiebeding. [B.] had immers ook geen bezwaar gemaakt tegen de indiensttreding van [verweerder] bij [D.], welk bedrijf volgens de onweersproken stelling van [verweerder] ter zitting eveneens een concurrent is van [B.]. Bovendien heeft [B.], naar [verweerder] onweersproken heeft gesteld, in het (recente) verleden bij diverse andere werknemers, die overstapten naar [A.] of andere dochter- of zusterbedrijven (en van wie de namen zijn genoemd in punt 30 van het verweerschrift), nooit een beroep gedaan op het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het aan [verweerder] opgelegde verbod om tot 1 mei 2007 werkzaamheden uit te voeren voor [A.] niet een zodanige verandering van omstandigheden oplevert, dat daarom de arbeidsovereenkomst ontbonden zou moeten worden.
Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat het - al dan niet opzettelijk - handelen in strijd met de binnen het [B.] concern geldende regels door [K.] geheel en al voor rekening en risico van [A.] komt en niet aan [verweerder] kan worden tegengeworpen.
5. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden afgewezen en [A.] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [A.] tot betaling van de proceskosten, tot op deze beslissing aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,-- wegens gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M.G.L. den Os-Brand en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2007.