ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8003

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/39789
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep asiel en ongewenstverklaring in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juni 2007, met zaaknummer AWB 06/39789, werd het beroep van eiser, een Afghaanse vreemdeling, niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke eerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring van eiser voortduurt, waardoor hij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de ongewenstverklaring van eiser van invloed is op zijn recht op verblijf en de mogelijkheid om een verblijfsvergunning aan te vragen. Eiser had grieven ingediend met betrekking tot de schending van artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Verdrag inzake de rechten van het kind, maar de rechtbank oordeelde dat deze grieven in de procedure inzake de ongewenstverklaring konden worden ingebracht en beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat, gezien de voortduur van de ongewenstverklaring, eiser geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/39789
Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2007
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
nationaliteit Afghaanse,
verblijvende te Sint Annaparochie,
eiser,
gemachtigde mr. P.R. Klaver,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. G.M.H. Hoogvliet.
Procesverloop
In deze uitspraak wordt waar nodig onder verweerder tevens verstaan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dan wel de Minister van Justitie.
Op 3 september 1999 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 3 juni 2002 is voornoemde aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 31 maart 2005, AWB 02/46904, van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, is voornoemd beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Hiertegen heeft eiser hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 juli 2005, nr. 200503937/1, is voornoemd hoger beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 augustus 2006 heeft verweerder een nieuw besluit genomen en eisers asielaanvraag wederom afgewezen alsmede ambtshalve geweigerd eiser in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, op grond van het zogenoemde driejarenbeleid. Voorts heeft verweerder bij voornoemd besluit eiser ongewenst verklaard.
Tegen voornoemd besluit, voor zover dit betrekking heeft op afwijzing van eisers asielaanvraag alsmede weigering eiser ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van het driejarenbeleid, heeft eiser beroep ingesteld.
Tegen voornoemd besluit, voor zover dit betrekking heeft op ongewenstverklaring van eiser, heeft eiser bezwaar gemaakt.
Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting van eiser achterwege wordt gelaten totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep alsmede dat uitzetting van eiser achterwege wordt gelaten totdat op het voornoemde bezwaar zal zijn beslist. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 06/39791.
De zaak van eiser is gelijktijdig met de zaak van de echtgenote van eiser, registratienummer AWB 06/39790, behandeld op de zitting van 13 maart 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de plaats getreden van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40). Op grond van artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt de onderhavige aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van voornoemde wet.
2. Aan de orde is de vraag of het besluit van 11 augustus 2006, voor zover daarbij aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen, in rechte stand kan houden.
3. Ten aanzien van de verblijfsvergunning asiel stelt de rechtbank vast dat de Afdeling in haar voornoemde uitspraak van 13 juli 2005 het oordeel van de rechtbank in voornoemde uitspraak van 31 maart 2005 dat verweerder in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om eiser niet in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000, omdat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op juiste gronden aan eiser is tegengeworpen, heeft bevestigd. Dit oordeel staat in rechte vast en kan in de onderhavige zaak derhalve geen onderwerp van geschil meer zijn, zodat hetgeen dienaangaande is aangevoerd niet aan de orde kan komen.
4. Verweerder diende ingevolge de genoemde uitspraken nog wel onderzoek te verrichten naar een mogelijke schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij gedwongen terugkeer van eiser naar Afghanistan. Verweerder heeft dat onderzoek verricht en de resultaten daarvan aan het thans bestreden besluit ten grondslag gelegd.
5. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of eiser bij terugkeer naar het land van herkomst te vrezen heeft voor een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
6. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, nu uit het voorgaande gebleken is dat eiser ongewenst is verklaard en de ongewenstverklaring tot op heden voortduurt.
7. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
8. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf hebben.
9. Eiser is op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 ongewenst verklaard, zodat hij ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang deze ongewenstverklaring voortduurt.
10. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 6 juli 2006, zaaknummer 200510434/1 (JV 2006/347), heeft geoordeeld, verbindt artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 aan de ongewenstverklaring het gevolg dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang die ongewenstverklaring voortduurt. Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning is, bij de samenloop daarvan met een besluit tot ongewenstverklaring, eerst aan de orde indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken, dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven.
11. Nu blijkens het vorenstaande in het onderhavige geval hiervan geen sprake is, de ongewenstverklaring van eiser duurt immers tot op heden voort, heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank en conform hetgeen verweerders gemachtigde ter zitting heeft betoogd, geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
12. Ten aanzien van de door eiser aangevoerde grieven betreffende de schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM, alsmede de bepalingen in het Verdrag inzake de rechten van het kind, wijst de rechtbank er op dat, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling (in de uitspraak van 13 december 2004, JV 2005, 60) en zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting ook heeft aangegeven, deze grieven in de procedure inzake de ongewenstverklaring kunnen worden ingebracht en beoordeeld.
13. Ten aanzien van het door eiser aangevoerde omtrent diens verzoek aan verweerder, gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid c.q. discretionaire bevoegdheid, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat uit het bestreden besluit, met name de rubrieken 1, 2 en 5 daarvan, niet kan worden afgeleid dat dit mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. In dit verband verwijst de rechtbank naar vergelijkbare vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraken van 4 november 2004, nrs. 200406191/1 en 200406195/1, LJN: AS2571, en 27 juni 2006, nr. 200604276/1, LJN: AY7489).
14. Het vorenstaande brengt met zich dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
15. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als voorzitter en mrs. J.R. van Es - de Vries en A.F.C.J. Mosheuvel als leden in tegenwoordigheid van mr. D.S. Arjun Sharma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2007.