ECLI:NL:RBSGR:2007:BA7497

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/48361
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Fockens
  • E.M. de Buur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten in verband met behandeling bezwaar in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van een bezwaar. Eiseres, een Surinaamse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om te studeren aan de Universiteit te Rotterdam. Deze aanvraag werd op 5 juli 2001 afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar na een brief van de verweerder op 14 augustus 2001, waarin werd aangegeven dat er geen bezwaar meer werd gemaakt tegen de afgifte van de mvv, leek de zaak te zijn opgelost. Echter, eiseres verzocht later om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase, wat door de verweerder werd afgewezen.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de brief van 14 augustus 2001 als een beslissing op bezwaar kon worden gezien, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. De rechtbank stelde vast dat volgens artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kosten alleen vergoed kunnen worden als het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept wegens onrechtmatigheid, en dat dit verzoek vóór de beslissing op het bezwaar moet worden gedaan. Aangezien eiseres haar verzoek om vergoeding pas na de beslissing op het bezwaar had ingediend, kon dit verzoek niet worden gehonoreerd.

De rechtbank concludeerde dat de regeling in artikel 7:15 Awb een exclusief kader vormt voor de vergoeding van kosten en dat er geen plaats was voor een verzoek om een zuiver schadebesluit. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, en mr. drs. E.M. de Buur, griffier, en werd op 11 juni 2007 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van vier weken voor het indienen van het beroepschrift.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/48361
V-nr: 150.108.6492
inzake: [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1981, van Surinaamse nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. G.E. Eind, rechtskundig adviseur te Zoetermeer,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 12 maart 2001 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Paramaribo een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “studie economie aan de Universiteit te Rotterdam”. Bij besluit van 5 juli 2001 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 21 juli 2001 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 14 augustus 2001 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres bericht geen bezwaar meer te maken tegen afgifte van een mvv.
2. Bij brief van 2 september 2001 heeft eiser verweerder om tot vergoeding over te gaan van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Bij bezwaarschrift van 27 november 2001 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt.
3. Bij beroepschrift van 4 oktober 2006 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
4. Bij besluit van 13 oktober 2006 is het bezwaar ongegrond verklaard. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid van de Awb wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
5. Bij brief van 21 oktober 2006 heeft eiseres het beroep nader gemotiveerd.
6. Bij brieven van 3 december 2006 en 21 december 2006 hebben eiser respectievelijk verweerder toestemming gegeven de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft hierop bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op grond van artikel 8:57 van de Awb gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 juni 2006, JV 2006, 245 ambtshalve het volgende.
2. Allereerst stelt de rechtbank vast dat partijen de brief van 14 augustus 2001 kennelijk hebben gezien als de beslissing op bezwaar in de procedure omtrent de mvv. Naar het oordeel van de rechtbank is dit terecht. Verweerder heeft middels deze brief in reactie op het ingediende bezwaar immers schriftelijk aangegeven dat hij heeft besloten geen bezwaar meer te maken tegen afgifte van een mvv aan eiser. Het feit dat de rechtsmiddelenclausule en de overige uiterlijke kenmerken van een beslissing op bezwaar ontbreken doen hieraan niet af.
3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Nu eiseres het verzoek eerst heeft gedaan nadat was beslist op het bezwaar kan het onderhavige verzoek niet worden gezien als een verzoek in de zin van artikel 7:15 van de Awb.
4. Uit de strekking van artikel 7:15 van de Awb moet worden afgeleid dat de in dit artikel opgenomen regeling een exclusief kader vormt voor vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die verband houden met de behandeling van het bezwaar. Voor vergoeding van deze kosten via een verzoek om een zuiver schadebesluit is dan ook geen plaats. Het verzoek van eiseres is reeds hierom terecht afgewezen, zodat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren.
5. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III . BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2007 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. E.M. de Buur, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc:EB
Coll:
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.