ECLI:NL:RBSGR:2007:BA7398

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/21298 en AWB 07/22347
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering tot Nederland en administratief beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juni 2007 uitspraak gedaan over de toegangsweigering van een Cubaanse verzoeker op de luchthaven Schiphol. De verzoeker was op 7 mei 2007 de toegang tot Nederland geweigerd op basis van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De verzoeker had administratief beroep ingesteld tegen deze weigering, maar dit werd op 27 mei 2007 door de Staatssecretaris van Justitie kennelijk ongegrond verklaard. De verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij behandeld zou worden alsof hem de toegang niet was geweigerd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de precieze gronden voor de toegangsweigering niet aan de verzoeker waren medegedeeld, wat een ernstig gebrek in de primaire beslissing vormde. Dit gebrek kon echter in de procedure van administratief beroep worden hersteld. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat op het standaardformulier geen weigeringsgrond was aangekruist, niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidde. De rechtbank overwoog dat de verzoeker niet in zijn hoorrecht was geschonden, omdat het beroep kennelijk ongegrond was en de verzoeker niet gehoord hoefde te worden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van beslissingen in het bestuursrecht en de rechten van verzoekers in het kader van administratief beroep. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie de rechterlijke toets kon doorstaan en dat er geen aanleiding was voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 07/21298 (voorlopige voorziening) AWB 07/22347 (beroep)
V-nr.: [nummer]
inzake: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1970, van (gestelde) Cubaanse nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol Oost, verzoeker,
gemachtigde: mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.C. de Haan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 7 mei 2007 is verzoeker op grond van artikel 3, eerste en derde lid, van de Vw 2000, op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van verzoeker is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Op 10 mei 2007 heeft verzoeker administratief beroep ingesteld tegen de toegangsweigering. Bij brief van 22 mei 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er primair toe strekt verzoeker te behandelen als ware hem de toegang nog niet geweigerd
Bij besluit van 27 mei 2007 heeft verweerder het administratief beroep kennelijk ongegrond verklaard.
2. Op 30 mei 2007 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 27 mei 2007. Op dezelfde datum heeft verzoeker het petitum van het onderhavige verzoek gewijzigd in die zin dat is verzocht verzoeker te behandelen als ware hem de toegang verleend zolang niet op het beroepschrift is beslist.
3. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 31 mei 2007. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. Langenberg, advocaat te Utrecht, die als waarnemer voor de gemachtigde van verzoeker is opgetreden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig R. Ch. Pronk, tolk in de Spaanse taal.
4. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderhavige verzoek connex is aan het op 10 mei 2007 ingestelde administratief beroep. Nu verweerder bij besluit van 27 mei 2007 het administratief beroep ongegrond heeft verklaard, waartegen verzoeker op 30 mei 2007 beroep heeft ingesteld, merkt de voorzieningenrechter het onderhavige verzoek thans aan als een aan dit beroep connex verzoek.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang of het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
3. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
4. Toegang tot Nederland wordt geweigerd op de in artikel 3, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden.
5.1 Ingevolge artikel 5, eerste lid onder b, en onder c, van de van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) dient een onderdaan van een derde land te beschikken over een geldig visum en over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd.
5.2 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode wordt een onderdaan van een derde land, indien hij niet voldoet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden, en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort, de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Ingevolge het tweede lid van artikel 13 van de Schengengrenscode kan de toegang alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd.
6.1 Verzoeker maakt bezwaar tegen het bestreden besluit, onder meer omdat het primaire besluit niet was gemotiveerd: er was geen reden voor de toegangsweigering aangekruist op het standaardformulier. Verzoeker stelt dat in verband daarmee de hoorplicht is geschonden, nu verweerder verzoeker in de gelegenheid had dienen te stellen om zich uit te laten over de reden van de toegangsweigering. Verweerder heeft daarentegen wel de Koninklijke Marechaussee gehoord omtrent het administratief beroep en heeft omtrent het aan verzoeker afgegeven visum geïnformeerd bij de Nederlandse autoriteiten te Havana. Verweerder heeft daarmee volgens verzoeker in strijd gehandeld met het beginsel van equality of arms.
6.2 Verweerder heeft in de bestreden beslissing uiteengezet dat de omstandigheid dat de schriftelijke toegangsweigering geen kruisje bevat waarmee de reden van de toegangsweigering wordt aangegeven, moet worden gezien als een ambtelijke misslag. Nu verzoeker een transitvisum in zijn paspoort had, hetgeen voor de toelating tot het Schengengebied onvoldoende is, en omdat verzoeker had aangegeven asiel te willen aanvragen, waarmee permanent verblijf beoogd wordt waartoe zijn bestaansmiddelen niet toereikend waren, was sprake van een kennelijk ongegrond administratief beroep. Volgens verweerder heeft hij daarom van het horen van verzoeker kunnen afzien. De beslissing om verzoeker de toegang tot Nederland te weigeren is juist en er is geen reden die te herzien, aldus verweerder.
7. Vast staat dat de precieze weigeringsgronden aan verzoeker niet zijn medegedeeld, nu op het standaardformulier geen gronden waren aangekruist. Dit is een ernstig gebrek in de primaire beslissing, dat niet door verweerder - onder verwijzing naar artikel 6:22 van de Awb - kan worden geheeld door te stellen dat communicatie met verzoeker over de toegangsweigering heeft plaatsgevonden met behulp van een telefonische tolk in zijn moedertaal.
8. Artikel 13, derde lid, van de Schengengrenscode geeft de betrokkene het recht om overeenkomstig de nationale wetgeving van de weigerende staat beroep in te stellen. In Nederland is dat vormgegeven in een procedure van administratief beroep. In een dergelijke procedure volgt een volledige heroverweging van het primaire besluit. De beslissing op het door verzoeker ingestelde administratieve beroep bevat de motivering waarom verzoeker niet de toegang tot Nederland kan worden verleend. Deze motivering kan de handhaving van de toegangsweigering dragen. Het gebrek in het primaire besluit in deze zaak is, hoewel ernstig, niet van dien aard dat het de in artikel 13, derde lid, van de Schengengrenscode gegeven mogelijkheid van beroep volgens de nationale wetgeving bij voorbaat illusoir maakt. Het gebrek kon in de procedure van administratief beroep worden hersteld, hetgeen verweerder heeft gedaan. De omstandigheid dat op het standaardformulier geen weigeringsgrond was aangekruist kan dus in deze zaak niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
9. Rest nog de vraag of verweerder verzoeker had dienen te horen.
Ingevolge artikel 7:17, onder b, van de Awb kan, ingeval van administratief beroep, van het horen van belanghebbende worden afgezien indien het beroep kennelijk ongegrond is.
Nu vast staat dat verzoeker beschikte over een transitvisum, waarmee hij kon doorreizen naar Moskou, maar dat hem geen toegang geeft tot het Schengengebied, kon verweerder het administratief beroep kennelijk ongegrond achten en heeft hij in de door verzoeker aangevoerde gronden geen aanleiding hoeven zien verzoeker te horen. Dat verweerder bij de Koninklijke Marechaussee om opheldering heeft gevraagd over de niet aangekruiste weigeringsgronden in het standaardformulier en mogelijk naar het visum heeft geïnformeerd bij de Nederlandse ambassade te Havana - wat daarvan ook zij - maakt dat niet anders. Verweerder dient bij de volledige heroverweging in het kader van het administratief beroep in de gelegenheid te zijn gegevens te verifiëren. Een dergelijk onderzoek in de ambtelijke organisatie brengt niet zonder meer mee dat verzoeker over de uitkomsten daarvan gehoord dient te worden.
10. Hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd tegen het besluit op het administratief beroep kan evenmin tot vernietiging daarvan leiden.
11. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen het besluit op het administratief beroep, gericht tegen de toegangsweigering, dient ongegrond te worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 07/22347
verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 07/21298:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juni 2007 door mr. P.H.M. Kuster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.