ECLI:NL:RBSGR:2007:BA7393

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/20348
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot Nederland geweigerd en vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan Afghaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse vreemdeling en de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling, geboren in 1959, werd op 10 mei 2007 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Tegelijkertijd werd aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op basis van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand en de contactgegevens van rechtshulpverleners. Hij voerde aan dat de folder die aan hem was uitgereikt niet in het Farsi was en dat dit een extra drempel vormde voor hem om zijn rechten uit te oefenen.

De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling beoordeeld en geconcludeerd dat artikel 13, derde lid, van de Schengengrenscode enkel betrekking heeft op de weigering van toegang en niet op de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling voldoende was geïnformeerd over zijn rechtsmiddelen en dat de folder, die ook in het Farsi was verstrekt, aan de vereisten voldeed. De rechtbank verwierp het standpunt van de vreemdeling dat de Staatssecretaris de Schengengrenscode had geschonden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier, en werd op dezelfde dag aan de partijen bekendgemaakt.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/20348
V-nr.:[nummer]
inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum] 1959, van (gestelde) Afghaanse nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol-Oost te Oude Meer, gemeente Haarlemmermeer, eiser,
gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Haarlem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Nardelli, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 10 mei 2007 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 11 mei 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. M.H.K. van Middelkoop. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig N. Vakili, tolk Farsi. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder heeft eiser niet schriftelijk de contactgegevens verstrekt van rechtshulpverleners die namens hem kunnen optreden in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Dat betekent dat verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 13, derde lid, van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: Schengengrenscode). In de folder die aan eiser is uitgereikt is een telefoonnummer vermeld van de Koninklijke Marechaussee. Aldus is niet aan het bedoelde voorschrift voldaan. Dit werpt juist een extra drempel op voor de vreemdeling. Verder is niet gebleken dat deze folder in het Farsi is uitgereikt. Eiser verwijst in dit verband naar het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2006/34A waaruit blijkt dat de Schengengrenscode op alle onderdelen verbindend is. Eiser is door deze handelwijze van verweerder in zijn belangen geschaad, nu er ingeval van een juiste communicatie over de rechtshulpverlening in een eerder stadium beroep tegen de maatregel had kunnen worden ingesteld.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Het bepaalde in artikel 13, derde lid, van de Schengengrenscode, kan niet tot het oordeel leiden dat de onderhavige maatregel onrechtmatig is. Deze bepaling ziet immers op de toegangsweigering en de rechtmatigheid daarvan ligt thans niet voor. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 maart 2007 (AWB 07/08020) waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het derde lid van artikel 13 van de Schengengrenscode geen verplichting inhoudt om inzake een toegangsweigering een piketmelding te zenden. Eiser heeft de zogenaamde folder, waarin hij op aan te wenden rechtsmiddelen is gewezen, ontvangen. Hierin staat een telefoonnummer vermeld dat een vreemdeling kan bellen indien hij rechtshulpverlening wenst. Voorts is hij volgens de plaatsingsbeschikking in het Farsi van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op de hoogte gesteld.
Eiser is op de voorgeschreven wijze gewezen op de mogelijkheid om tegen die maatregel beroep in te stellen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op 10 mei 2007 is aan eiser de toegang tot Nederland geweigerd, omdat hij niet in het bezit was van een geldig reisdocument. Vervolgens is aan hem de onderhavige maatregel opgelegd. In eisers dossier bevindt zich een folder waarin eiser onder meer is meegedeeld dat en op welke wijze hij beroep in kan stellen tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Deze folder vermeldt verder dat eiser, ingeval hij in deze procedure rechtsbijstand wenst, contact kan opnemen met de Koninklijke Marechaussee. Blijkens de gedingstukken 1 en 2 is deze folder zowel in het Engels als in het Farsi aan eiser uitgereikt.
Artikel 13 van de Schengengrenscode heeft als aanduiding “Weigering van toegang”. Het derde lid van dit artikel luidt als volgt.
“Personen die de toegang wordt geweigerd, hebben het recht daartegen beroep in te stellen. Het beroep wordt ingesteld overeenkomstig de nationale wetgeving. De onderdaan van een derde land ontvangt tevens schriftelijke informatie over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens betrokkene in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van deze bepaling eenduidig blijkt dat deze alleen betrekking heeft op de toegangsweigering en niet tevens op de vrijheidsontnemende maatregel. Ook naar zijn strekking ziet deze bepaling niet mede op de vrijheidsontneming. De rechtbank verwerpt dan ook het standpunt dat verweerder dit voorschrift heeft geschonden.
Uit de stukken blijkt voorts dat de hierboven bedoelde folder ook in het Farsi aan eiser is uitgereikt. Eisers beroepsgrond op dit punt mist dus feitelijke grondslag.
De rechtbank is van oordeel dat ook overigens, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 niet in strijd is met de Vw 2000 of enige andere rechtsregel en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 31 mei 2007 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.