ECLI:NL:RBSGR:2007:BA7296

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/7820
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en bewaring van vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 maart 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiseres, die op 17 februari 2007 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, van Chinese nationaliteit, was eerder op 3 december 2004 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar deze was op 29 april 2005 opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting. De rechtbank oordeelde dat bij een nieuwe inbewaringstelling moet worden onderzocht of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aantonen dat er thans wel zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank concludeerde dat er geen dergelijke feiten of omstandigheden waren en dat de bewaring onrechtmatig was. Eiseres had bij haar huidige aanvraag dezelfde gegevens verstrekt als bij de eerdere aanvraag, en verweerder had geen concrete aanknopingspunten aangedragen die een verder onderzoek rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de bewaring opgeheven en eiseres een schadevergoeding toegekend van € 1335,- voor de onrechtmatige bewaring. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor deze schadevergoeding, die bestond uit € 95,- per dag voor de drie dagen in een politiecel en € 70,- per dag voor de vijftien dagen in een huis van bewaring. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van € 644,-. De uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, in tegenwoordigheid van griffier mr. S. Derks, en is openbaar gemaakt op 7 maart 2007. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: AWB 07/7820 VRONTN A R23 G04 S4
Uitspraak d.d. 7 maart 2007 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0412. 06.0128,
V-nummer: 2706.13.9023
eiseres,
gemachtigde: mr. D.Y. Li, advocaat te Groningen,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.A. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2007 is eiseres op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens eiseres is op 20 februari 2007 beroep ingesteld tegen het voornoemde besluit waarbij is verzocht om schadevergoeding.
Eiseres is, bijgestaan door haar gemachtigde, op 1 maart 2007 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Chinese taal aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Aangezien de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht heropend. Verweerder is in de gelegenheid gesteld aan te geven wat de nieuwe feiten of omstandigheden zijn die het oordeel rechtvaardigen dat zicht op uitzetting bestaat.
Op 5 maart 2007 heeft verweerder zijn reactie gegeven. Op 6 maart 2007 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd op het standpunt van verweerder.
De rechtbank heeft bepaald dat nadere zitting achterwege kan blijven, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Algemeen
Gelet op het Koninklijk Besluit van 22 februari 2007 (nr. 07.000660, Scrt. 2007, 41), en gelet op de portefeuilleverdeling, zoals vastgesteld tijdens de constituerende vergadering van 22 februari 2007 van het op diezelfde dag beëdigde kabinet, is de Staatssecretaris van Justitie verantwoordelijk gesteld voor het beleidsterrein Vreemdelingenzaken. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode van 14 december 2006 tot 22 februari 2007 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de Minister van Justitie, en voor wat betreft de periode tot 14 december 2006, de (voormalige) Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (Koninklijk Besluit van 14 december 2006 (nr. 06.004621, Scrt. 2006, 247) De handelingen en besluiten van voornoemde Ministers dienen rechtens te worden toegerekend aan de Staatssecretaris van Justitie.
Overwegingen
Op 17 februari 2007 vond er in een restaurant in [plaats] en de daarboven gelegen woning een controle plaats in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen en de Vreemdelingenwet door de Vreemdelingenpolitie en de Arbeidsinspectie. Eiseres is op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 staande gehouden ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Vervolgens is eiseres op grond van artikel 50, tweede of derde lid, Vw 2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar verder opgehouden, waarna zij in vreemdelingenbewaring is gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Namens eiseres is aangevoerd dat de staande houding onrechtmatig heeft plaats gevonden daar er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. Voorts is aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting.
Uit de stukken blijkt dat een onderzoek in de woning waar eiseres verbleef is opgestart naar aanleiding van een concrete anonieme tip dat zich in het restaurant en de woning daarboven, waar eiseres verbleef, illegale vreemdelingen van Chinese afkomst zouden ophouden. Vervolgens is een machtiging tot binnentreding verstrekt voor binnentreding in de woning en in de kamer waar eiseres zich bleek te bevinden. Eiseres kon zich vervolgens niet legitimeren, noch haar verblijfsrechtelijke positie aantonen. Op grond van vorenstaande heeft verweerder terecht een redelijk vermoeden van illegaal verblijf aangenomen.
De staande houding is derhalve niet onrechtmatig.
Eiseres is eerder in vreemdelingenbewaring gesteld op 3 december 2004, deze bewaring is in verband met het ontbreken van zicht op uitzetting opgeheven op 29 april 2005.
Indien een eerdere bewaring is opgeheven omdat geen zicht op uitzetting bestaat, behoort de rechtbank, bij een volgende inbewaringstelling te onderzoeken of, anders dan ten tijde van de opheffing van de eerdere bewaring, sprake is van feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat zulk zicht thans niet ontbreekt. Als er geen sprake is van dergelijke feiten en omstandigheden dient de rechtbank nog te beoordelen of, indien dit door de minister is gesteld, er sprake is van concrete aanknopingspunten die een onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden, als vorenbedoeld, rechtvaardigen (ABRS 7 februari 2007, 200609265). Vorenstaande is slechts anders als er sprake is van het verstrijken van een zolange tijdsduur sedert de eerdere in bewaringstelling dat van een voor de beoordeling van het zicht op uitzetting relevante samenhang met de reden van de opheffing van de eerdere maatregel geen sprake meer is (ABRS 18 mei 2005, JV 2005/282).
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke lange tijdsduur in dit geval geen sprake is. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat thans zicht op uitzetting niet ontbreekt, noch zijn door verweerder concrete aanknopingspunten gesteld die een onderzoek naar zodanige feiten rechtvaardigen. De enkele stelling van verweerder dat eiseres bij de huidige LP-aanvraag een andere geboorteplaats zou hebben genoemd dan bij de eerdere LP-aanvraag acht de rechtbank, gelet op hetgeen hieromtrent ter zitting is verklaard onvoldoende. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat er geen sprake is van een tegenstrijdigheid maar de ene keer de geboorteprovincie is ingevuld en de andere keer de geboorteplaats, terwijl door haar bij de LP-aanvraag dezelfde gegevens zijn verstrekt als bij de eerdere LP aanvraag. Verweerder heeft vervolgens, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet een nadere onderbouwing gegeven waarom er onder de omstandigheden zoals ter zitting door eiseres zijn gesteld, niettemin sprake was van omstandigheden zoals bovenbedoeld. Evenmin zijn door verweerder andere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan er thans wel zicht op uitzetting zou zijn.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. De overige gronden van het beroep behoeven mitsdien geen bespreking meer.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de onrechtmatigheid en opheffing van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat bij
– zoals in onderhavige zaak – onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel aanspraak bestaat op schadevergoeding. Van het afzien van schadevergoeding dan wel matiging kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiseres ten laste van de Staat een schadevergoeding van € 95,- per dag voor de drie dagen die zij vanaf 17 februari 2007 heeft doorgebracht in een politiecel en € 70,- per dag voor de vijftien dagen die zij vanaf 20 februari 2007 in het huis van bewaring heeft doorgebracht. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 1335,- zal worden toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 1335,-
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S. Derks als griffier en uitgesproken op 7 maart 2007.
Afschrift verzonden:
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1335,- .
Aldus gedaan op 7 maart 2007 door mr. B.I. Klaassens, fungerend voorzitter.