Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonend te [gemeente A], eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 16 februari 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij met ingang van 15 februari 2006 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (hierna: ZW), omdat hij per genoemde datum niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 29 mei 2006 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 juli 2006, van nadere gronden voorzien bij brief van 4 augustus 2006, beroep ingesteld.
Het beroep is op 2 mei 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is namens eiser ter zitting verschenen mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te Den Haag, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door [A].
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Onder 'zijn arbeid' moet worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Wanneer de verzekerde na gedurende de maximale termijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van een aanspraak op WAO. Bij die beoordeling is een aantal functies voor de betrokken verzekerde geschikt geacht. Onder 'zijn arbeid' dient in dat geval elk van deze functies afzonderlijk te worden verstaan. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 4 maart 2003 (USZ 2003, 121).
In het bestreden besluit heeft verweerder als 'zijn arbeid' aangemerkt de in het kader van de WAO als passend aangemerkte functie van telefonist/receptionist en het besluit dat eiser per 15 februari 2006 geen recht (meer) heeft op een ziektewet uitkering gehandhaafd, omdat eiser per genoemde datum niet (langer) ongeschikt is voor de werkzaamheden behorende bij genoemde functie.
Eiser heeft in beroep - samengevat en voor zover van belang - aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat hij ten tijde van belang weer in staat was tot het verrichten van arbeid. Bij de voorbereiding van het bestreden besluit zijn niet alle van belang zijnde feiten en omstandigheden in ogenschouw genomen. Zo is er is onvoldoende rekening gehouden met de aard en de ernst van zijn klachten. Eiser meent niet in staat te zijn de geduide functie van telefonist/receptionist te verrichten. Van belang daarbij is dat eiser lijdt aan diabetes en dat zijn bloeddruk en cholesterolgehalte te hoog is. Als gevolg daarvan ondervindt eiser klachten aan nek, schouder, rug en benen en heeft krampen in handen en vingers, heeft visusklachten en last van duizeligheid. In verband met diabetes ondervindt eiser twee maal per maand een zogeheten hypo en er is bij hem een (beginnende) neuropathie (verminderde gevoelswaarneming) in de benen geconstateerd. Met betrekking tot de geduide functie van telefonist/receptionist heeft eiser aangevoerd dat hij problemen verwacht in verband met zijn beperkingen aan zijn handen en zijn gezichtsvermogen. Eiser verwacht een bijzondere belasting in verband met het veelvuldig gebruik van muis, toetsenbord, schermen en displays.
Beoordeeld moet worden of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser op en na 15 februari 2006 (weer) in staat was om zijn arbeid te verrichten.
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit een lange (ziekte) historie van eiser is vooraf gegaan. Uit het dossier komt naar voren dat eiser tot 1 oktober 1993 heeft gewerkt, laatstelijk als heftruckchauffeur. Hij is uitgevallen in verband met diabetes mellitus type 1 en is later bekend geworden met schouderklachten. Ook is er sprake van depressiviteit. Eiser is met ingang van 24 november 2004 voor 25-35 % arbeidsongeschikt verklaard. In het kader van het bezwaar tegen die beslissing is via informatie van eisers neuroloog naar voren gekomen dat er bij eiser sprake was van een beginnende polyneuropathie bij diabetes mellitus type 1. Naast een uitkering ingevolge de WAO ontving eiser een werkloosheidsuitkering (hierna: WW). Op 29 november 2005 heeft eiser zich vanuit de WW ziek gemeld met klachten samenhangend met diabetes, depressiviteit en chronische schouderklachten.
Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder in het kader van de WAO op 17 april 2007 heeft besloten dat er (met terugwerkende kracht) vanaf 29 december 2005 (een datum gelegen vóór de datum in geding) sprake is van een toename van eisers beperkingen.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat dit op de datum in geding anders zou zijn geweest. Verweerder heeft in het kader van de hersteldverklaring ingevolge de ZW met een toename van de beperkingen geen rekening gehouden. Dit betekent dat zonder nadere toelichting - en die ontbreekt - in de gegeven situatie niet is kunnen blijken waarom eiser op de datum in geding weer in staat zou moeten worden geacht de werkzaamheden te kunnen verrichten behorend bij de functie van receptionist/telefonist.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en derhalve wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal worden vernietigd.
Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00, te weten € 322,00 voor het indienen van het beroepschrift en € 322,00 voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht. Omdat ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 29 mei 2006;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt de Uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen als rechtspersoon in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, welke kosten voormelde rechtspersoon aan de griffier dient te vergoeden;
bepaalt dat voornoemde rechtspersoon aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 38,00, vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.C.J.A. Huijgens en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.