ECLI:NL:RBSGR:2007:BA6970

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/41301, AWB 06/41302, AWB 06/54712, AWB 07/2633, AWB 07/2635
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake verblijfsprocedures en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juni 2007 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van verschillende beroepen van eiser, die gesteld staatloos is. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken'. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie buiten behandeling gesteld en eiser werd ongewenst verklaard. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser geen belang heeft bij de beroepen, omdat hij ongewenst is verklaard en derhalve geen rechtmatig verblijf kan verkrijgen. Dit betekent dat de beroepen inzake de verblijfsprocedures niet-ontvankelijk zijn verklaard.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat een vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning zolang deze ongewenst is verklaard. De rechtbank concludeert dat de beroepen van eiser tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie niet kunnen leiden tot het beoogde resultaat, aangezien de ongewenstverklaring van eiser in de weg staat aan het verkrijgen van rechtmatig verblijf.

Daarnaast heeft eiser ook verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend, maar gezien de beslissing in de hoofdzaken is er geen grond meer voor het treffen van deze voorzieningen. De rechtbank heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn en de verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 06/41301 en AWB 06/41302 BEPTDN
AWB 06/54712 en AWB 07/2633 BEPTDN
AWB 07/2635 BEPTDN
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter d.d. 5 juni 2007
inzake
[eiser], geboren op [geboorte datum] 1977, gesteld staatloos,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht,
tegen besluiten van
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Inleiding
1.1 Op 23 februari 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning met als doel ‘vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. Bij beschikking van 14 december 2004 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld en eiser tevens ongewenst verklaard. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2 Bij beschikking van 29 september 2005 heeft verweerder het bezwaar, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, ongegrond verklaard. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank en nevenzittingsplaats, bij uitspraak van 7 juni 2006 ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak gerichte hoger beroep is bij uitspraak van 29 november 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Op 16 september 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift, voor zover gericht tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. Bij uitspraak van 7 juni 2006 is dit beroep door deze rechtbank en nevenzittingsplaats, gegrond verklaard.
1.4 Bij beschikking van 22 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift voor zover gericht tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het beroep is beslist (geregistreerd onder nummers AWB 06/41301 en 06/41302).
1.5 Op 21 september 2006 heeft eiser een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning met als doel ‘conform beschikking minister’. Bij beschikking van 2 november 2006 is deze aanvraag door verweerder afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het bezwaar is beslist (geregistreerd onder nummer AWB 06/54712).
1.6 Bij beschikking van 18 december 2006 heeft verweerder laatstgenoemd bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (geregistreerd onder nummer AWB 07/2633). De rechtbank vat het petitum van het hiervoor onder 1.5 genoemde verzoekschrift ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) thans op als strekkende tot een verbod tot uitzetting, zolang nog niet op het ingediende beroepschrift is beslist.
1.7 Op 16 januari 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder van 16 januari 2007 waarbij een bezwaarschrift van 28 november 2006, gericht tegen de fictieve weigering tot afgifte van een W-document, niet-ontvankelijk is verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/2635.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Na kennis te hebben genomen van de stukken ziet de rechtbank aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Ten aanzien van de beroepen geregistreerd onder nummers AWB 06/41301 en 07/2633
2.2 Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2006 (JV 2006, 347) en 26 juli 2006 (JV 2006, 352) overweegt de rechtbank dat een vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan, zolang deze ongewenst is verklaard omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Op grond van het derde lid van artikel 67 Vw kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 Vw immers geen rechtmatig verblijf hebben. Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning dan wel intrekking van een vergunning is bij samenloop daarvan met een besluit waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard eerst aan de orde indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiser zich niet een van deze situaties voordoet. Het beroep van eiser tegen de onderhavige bestreden besluiten van 22 augustus 2006 en 18 december 2006 kan derhalve niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, aangezien hij bij vernietiging van de bestreden besluiten over een verblijfsvergunning zou moeten kunnen beschikken, doch artikel 67, derde lid, Vw, zich tegen het rechtsgevolg daarvan verzet. Eiser heeft derhalve geen belang bij de onderhavige beroepen ten aanzien van de door hem ingediende aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning.
2.3 Gelet op het voorgaande zijn deze beroepen kennelijk niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 07/2635
2.4 Ingevolge artikel 9 Vw verschaft onze Minister aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Hieruit vloeit voort dat een procedure over de verstrekking van een verblijfsdocument slechts kans van slagen heeft indien sprake is van rechtmatig verblijf. Zoals hiervoor reeds overwogen kan een ongewenst verklaarde vreemdeling, zoals eiser, op grond van het derde lid van artikel 67 Vw in afwijking van artikel 8 Vw geen rechtmatig verblijf hebben. Gelet hierop komt ook het belang bij toetsing in rechte van de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsdocument bij samenloop daarvan met een besluit waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, eerst aan de orde indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven. Daarvan is in het onderhavige geval, zoals hiervoor reeds overwogen, geen sprake. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 december 2006 kan derhalve niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, aangezien hij bij vernietiging van het bestreden besluit over een verblijfsdocument zou moeten kunnen beschikken, doch artikel 67, derde lid, Vw, zich daartegen verzet. Eiser heeft derhalve evenmin belang bij het onderhavige beroep ten aanzien van de door hem ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsdocument. Gelet hierop zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de voorlopige voorzieningen
2.5 Gegeven de beslissing in de hoofdzaken is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
Ten aanzien van de beroepen en de voorlopige voorzieningen
2.6 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2007.
De griffier: De rechter:
mr. M.L. Bressers mr. J. Ebbens
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kan tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet worden gedaan bij deze rechtbank, sector Bestuursrecht.