Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [gemeente A], eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 maart 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) wordt geschorst in verband met lopend onderzoek. (I)
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn WW-uitkering met ingang van 13 maart 2006 wordt beëindigd omdat hij binnen 1 jaar voor de vierde keer niet of onvoldoende heeft gesolliciteerd. (II)
Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft verweerder de hiertegen door eiser gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 september 2006, ingekomen bij de rechtbank op datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 20 april 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. R.J. Ouderdorp.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
Eiser ontvangt sinds 6 januari 2003 een WW-uitkering. Op het werkbriefje over de periode van 13 februari tot en met 12 maart 2006 heeft eiser de namen van vier uitzendbureau's ingevuld, met daarbij telefoonnummers. Verweerder heeft deze gegevens gecontroleerd en is tot de conclusie gekomen dat deze gegevens niet juist zijn. Hangende het onderzoek is de WW-uitkering van eiser geschorst. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Eiser is hierin niet geslaagd. Omdat eiser in de periode 26 september tot en met 23 oktober 2005 een maatregel is opgelegd van 20% gedurende 16 weken omdat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd en over de periode 24 oktober tot en met 20 november 2005 een maatregel is opgelegd van 30% gedurende 16 weken wegens recidive en over de periode 16 januari tot en met 12 februari 2006 wel sollicitatie activiteiten heeft opgegeven, zij het niet verifieerbaar is eiser wegens recidive een maatregel van 30% gedurende 16 weken opgelegd en heeft verweerder de WW-uitkering van eiser uiteindelijk met ingang van 13 maart 2006 ingetrokken.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser in de periode hier van belang vier sollicitatie activiteiten heeft opgegeven. Getracht is deze activiteiten te controleren. Bij geen van de vier sollicitaties was dit mogelijk en is de WW-uitkering op grond van artikel 30, tweede lid, onder c van de WW geschorst. Vervolgens is de WW-uitkering op grond van artikel 9 van het Maatregelenbesluit UVW per 13 maart 2006 beëindigd, omdat na onderzoek het niet gelukt is de sollicitatieactiviteiten van eiser te verifiëren.
Eiser betwist dat zijn sollicitatieactiviteiten niet verifieerbaar zijn. Het enkele gegeven dat een uitzendbureau niet bereikbaar zou zijn betekent niet dat het uitzendbureau niet bestaat. Eiser heeft van twee uitzendbureaus de namen van contactpersonen doorgegeven. Dit moet volgens eiser voldoende zijn. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze personen niet bekend zijn. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser een brief van [bedrijf 1] (schoonmaak & bedrijfsdiensten) overgelegd, dit bedrijf zou de rechtsopvolger zijn van uitzendbureau [A]. Van uitzendbureau [B] heeft eiser de adresgegevens overgelegd.
Ingevolge artikel 30, tweede lid, onder c, van de WW, schorst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzigen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat de werknemer een verplichting op grond van de artikelen 24, 25 of 26 van de WW, niet is nagekomen.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van het Maatregelenbesluit UWV wordt indien na de schriftelijke bekendmaking dat een maatregel is opgelegd ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, opgenomen in de vierde categorie, ten eerste, van de WW, dezelfde verplichting binnen 12 maanden voor de derde maal niet is nagekomen de gehele uitkering over de resterende duur geweigerd.
Vaststaat dat eiser over de hier in geding zijnde periode van 13 februari tot en met 12 maart 2006 op zijn werkbriefje het volgende heeft ingevuld:
1. inschrijving [B] Uitzendbureau 06-[00000000]
2. inschrijving [A] Uitzendbureau 06-[00000000]
3. inschrijving [C] Uitzendbureau 06-[00000000]
4. inschrijving [bedrijf 2] 06-[00000000]
Blijkens de gedingstukken heeft verweerder op 20 maart 2006 de gegevens van deze uitzendbureau's gecontroleerd en is gebleken dat de sollicitatieactiviteiten niet verifieerbar waren. Van uitzendbureau [B] heeft eiser een niet bestaand telefoonnummer opgegeven, bij [A] Uitzendbureau is ingesproken op het antwoord apparaat, van uitzendbureau [C] heeft eiser eveneens een niet bestaand telefoonnummer doorgegeven en bij [bedrijf 2] heeft de eigenaar doorgegeven dat dit nummer van [bedrijf 3] is, maar dat de afgelopen 4 weken niemand heeft gesolliciteerd.
Hieruit volgt dat eiser onvoldoende verifieerbare sollicitatieactiviteiten heeft verricht. De enkele stelling van eiser dat het mogelijk is dat telefoonnummers van contactpersonen kunnen veranderen zodat telefonische verificatie niet meer mogelijk is volgt de rechtbank niet. Gelet op de eerdere aan eiser opgelegde maatregelen was eiser op de hoogte van het gegeven dat een sollicitatie verifieerbaar moet zijn. Mocht het zo zijn dat telefoonnummers niet meer kloppen, dan nog heeft eiser geen adresgegevens van de uitzendbureau's weten over te leggen. Hiermee heeft eiser in onvoldoende mate zijn sollicitatieactiviteiten in de hier in geding zijnde periode aannemelijk gemaakt
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht op grond van artikel 30, tweede lid, onder c van de WW, de uitkering van eiser geschorst.
Vervolgens is op grond van artikel 9 van het Maatregelenbesluit UWV de WW-uitkering van eiser met ingang van 13 maart 2006 beëindigd. Naar aanleiding van het hiertegen ingestelde bezwaar heeft verweerder nogmaals een poging gedaan om de telefoonnummers op het werkbriefje te verifiëren. Eiser is nogmaals in de gelegenheid gesteld om zijn sollicitatieactiviteiten aannemelijk te maken. Gelet op gedingstuk B4 heeft verweerder op 16 augustus 2006 de digitale telefoongids geraadpleegd om de juiste gegevens van de door eiser opgegeven uitzendbureaus te achterhalen, zonder resultaat.
Eiser is er eveneens niet in geslaagd met verifieerbare gegevens zijn sollicitatieactiviteiten aannemelijk te maken.
Hiermee is komen vast te staan dat eiser over de periode van 13 februari tot en met 12 maart 2006 onvoldoende sollicitatieactiviteiten heeft verricht.
De stelling van eiser dat hij alles in het werk heeft gesteld om aan te tonen dat hij de opgegeven uitzendbureau's ook daadwerkelijk heeft bezocht, volgt de rechtbank niet. Eiser is meermalen in de gelegenheid gesteld om de juiste gegevens aan te leveren, maar van geen enkel opgegeven uitzendbureau heeft eiser de juiste naam, adres, telefoonnummer en contactpersoon weten te verstrekken. De brokjes informatie die eiser heeft verstrekt blijken niet verifieerbaar te zijn. Mede gelet op de voorgeschiedenis had het op de weg van eiser gelegen om zijn sollicitatieactiviteiten zorgvuldig bij te houden teneinde problemen te voorkomen.
Gelet op de voorgaande maatregelen en het gegeven dat eiser binnen 1 jaar voor de derde keer dezelfde verplichting niet in voldoende mate is nagekomen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de WW-uitkering van eiser op grond van artikel 9 van het Maatregelenbesluit UWV, met ingang van 13 maart 2006 beëindigd.
In dit verband heeft eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van 26 maart 2003 van de CRvB, RSV 2003/144, aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Anders dan eiser heeft betoogd, is de rechtbank in het onderhavige geval van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de uitkering met ingang van 13 maart 2006 te beëindigen nadat eiser binnen 1 jaar voor de derde keer niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat eiser niet zou hebben begrepen dat van hem een andere opstelling werd verwacht. Eiser is meermalen gewezen, ook in bezwaar, op het feit dat zijn sollicitatieactiviteiten niet verifieerbaar zijn.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. S. Verheijen en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2007, in tegenwoordigheid van de griffier S.V. de Bart-van der Vegte.