ECLI:NL:RBSGR:2007:BA6597

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 / 50896
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y. Klik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor eiseres na vrijwillige terugkeer naar land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 1 juni 2007, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van asiel, maar heeft op 21 december 2006, samen met haar kinderen, vrijwillig haar woonruimte verlaten en is teruggekeerd naar haar land van herkomst. De rechtbank oordeelt dat de vertrekverklaring van eiseres, waarin zij instemt met de intrekking van de nog openstaande verblijfsrechtelijke procedures, onvoldoende is om het beroep bij de rechtbank in stand te houden. De rechtbank concludeert dat eiseres kennelijk geen bescherming in Nederland meer zoekt, aangezien zij vrijwillig is teruggekeerd en geen rechtens te honoreren belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 14 oktober 2005.

Het procesverloop toont aan dat eiseres eerder een aanvraag om toelating als vluchteling had ingediend, die door de Staatssecretaris was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, die het besluit had vernietigd, werd het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar kinderen op 21 december 2006 zijn vertrokken, en dat de gemachtigde van eiseres niet ter zitting is verschenen om het belang van het beroep te onderbouwen. De rechtbank achtte de stelling van de gemachtigde dat er nog belang zou zijn bij een inhoudelijke beoordeling onvoldoende onderbouwd.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat het beroep niet-ontvankelijk is, zonder dat er aanleiding was om proceskosten of griffierecht te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudende te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 05 / 50896 OVERIO
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[eiseres], eiseres,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Datum bestreden besluit: 14 oktober 2005.
Kenmerk: [IND-nummer].
V-nummer: [V-nummer].
Behandeling ter zitting: 19 april 2007.
I. PROCESVERLOOP
In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige.
Bij besluit van 14 maart 1999 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres om toelating als vluchteling; deze aanvraag wordt thans, onder vigeur van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet.
Het namens eiseres hiertegen ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij besluit van
9 december 2002 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2004 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, voor zover thans van belang, het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het namens eiseres ingediende bezwaarschrift.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 14 oktober 2005 heeft verweerder het namens eiseres ingediende bezwaarschrift (andermaal) ongegrond verklaard waarbij tevens ambtshalve is besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘tijdsverloop in de asielprocedure’.
Tegen het besluit van 14 oktober 2005 (voor zover dit een beslissing op bezwaar bevat) is op 11 november 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Aanvulling van de gronden waarop het beroep berust heeft plaatsgevonden bij brief van 13 december 2005.
Bij uitspraak van 26 oktober 2006 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift (primair) geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
Het beroep is gevoegd behandeld met zaak nummer AWB 06/56939 BEPTDN ter zitting van deze rechtbank op 19 april 2007. Eiseres noch haar gemachtigde mr. H.A.H.M. Albrecht, advocaat te Eindhoven, zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M.M.J. Pieters, ambtenaar ten departemente.
II. OVERWEGINGEN
Op 11 april 2007 heeft verweerder de rechtbank een bericht van vertrek (M100) toegezonden. Hieruit blijkt dat eiseres en haar beide kinderen op 21 december 2006 de hen ter beschikking staande woonruimte hebben verlaten.
Vervolgens heeft verweerder op 16 april 2007 de rechtbank een op 21 december 2006 door eiseres ondertekende vertrekverklaring toegezonden, waaruit blijkt dat eiseres samen met haar kinderen met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vrijwillig naar haar land van herkomst is teruggekeerd. De vertrekdatum is vastgesteld op 21 december 2006.
In de verklaring geeft eiseres onder meer aan dat zij ermee instemt dat de nog openstaande verblijfsrechtelijke procedures worden ingetrokken.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze verklaring gelet op de daarin gebruikte bewoordingen als zodanig ontoereikend acht om tot intrekking van het beroep van eiseres bij de rechtbank te concluderen.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank evenwel dat eiseres kennelijk geen bescherming in Nederland meer zoekt. De door eiseres ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is gericht op het verkrijgen van bescherming tegen de door haar gestelde in de voormalige Federale Republiek Joegoslavië ondervonden problemen. Het procesbelang in deze is derhalve gelegen in de beantwoording van de vraag of eiseres die bescherming ten onrechte is onthouden. Nu eiseres, zoals blijkt uit het vorenstaande, vrijwillig naar haar land van herkomst is teruggekeerd, stelt zij kennelijk geen prijs meer op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande, hetgeen ook kan worden afgeleid uit bovenbedoelde verklaring. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen rechtens te honoreren belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 14 oktober 2005.
Voor zover de gemachtigde van eiseres stelt dat eiseres nog wel belang heeft bij een beoordeling in beroep, oordeelt de rechtbank dat het aan eiseres is om dat belang te concretiseren. De gemachtigde van eiseres is niet ter zitting verschenen en heeft evenmin nog schriftelijk gereageerd op het door verweerder op 16 april 2007 ingebrachte stuk. De rechtbank acht de enkele stelling van de gemachtigde van eiseres dat hij nog contact heeft (gehad) met eiseres en dat niet kan worden gezegd dat zij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, ontoereikend om zodanig belang aan te nemen.
Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed.
Mitsdien wordt, mede gelet op artikel 8:70 van de Awb, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. Y.J. Klik in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.C. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2007.
w.g. A. Janssen
w.g. Y. Klik
Voor eensluidend afschrift:
de wnd griffier:
Verzonden op
Tegen deze uitspraak staat geen (gewoon) rechtsmiddel open.