ECLI:NL:RBSGR:2007:BA6228
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om verklaring als bedoeld in artikel 3.34b Vv en de kwalificatie als aanvraag onder de Awb
In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1985 en van Ethiopische nationaliteit, op 8 juni 2005 een verzoek ingediend bij verweerder om een verklaring af te geven volgens artikel 3.34b, eerste lid, onder c van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Verweerder, de staatssecretaris van Justitie, heeft dit verzoek afgewezen met het argument dat het geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres is van mening dat haar verzoek wel degelijk als een aanvraag moet worden beschouwd en dat verweerder haar ten onrechte heeft doorverwezen naar de algemene procedure voor het aanvragen van een verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft op 20 april 2007 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiseres voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:3, derde juncto eerste lid Awb. Het verzoek is gericht op het rechtsgevolg dat eiseres voor de afdoening van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen leges verschuldigd is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 februari 2007, waarbij het verzoek van eiseres was afgewezen. Tevens wordt verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak te beslissen op de aanvraag van 8 juni 2005.
De rechtbank overweegt verder dat het besluit van verweerder, dat was ondertekend door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, nietig is omdat het niet door de bevoegde staatssecretaris was ondertekend. Echter, dit gebrek kan worden gepasseerd omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die de proceskosten van € 805,-- en het griffierecht van € 141,-- moet vergoeden aan eiseres. Partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.