ECLI:NL:RBSGR:2007:BA6228

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 36208
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verklaring als bedoeld in artikel 3.34b Vv en de kwalificatie als aanvraag onder de Awb

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1985 en van Ethiopische nationaliteit, op 8 juni 2005 een verzoek ingediend bij verweerder om een verklaring af te geven volgens artikel 3.34b, eerste lid, onder c van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Verweerder, de staatssecretaris van Justitie, heeft dit verzoek afgewezen met het argument dat het geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres is van mening dat haar verzoek wel degelijk als een aanvraag moet worden beschouwd en dat verweerder haar ten onrechte heeft doorverwezen naar de algemene procedure voor het aanvragen van een verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft op 20 april 2007 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiseres voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:3, derde juncto eerste lid Awb. Het verzoek is gericht op het rechtsgevolg dat eiseres voor de afdoening van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen leges verschuldigd is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 februari 2007, waarbij het verzoek van eiseres was afgewezen. Tevens wordt verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak te beslissen op de aanvraag van 8 juni 2005.

De rechtbank overweegt verder dat het besluit van verweerder, dat was ondertekend door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, nietig is omdat het niet door de bevoegde staatssecretaris was ondertekend. Echter, dit gebrek kan worden gepasseerd omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die de proceskosten van € 805,-- en het griffierecht van € 141,-- moet vergoeden aan eiseres. Partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 36208
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 april 2007
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1985, van Ethiopische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.M. ter Hart, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft bij verzoekschrift van 8 juni 2005 verweerder verzocht een verklaring af te geven als bedoeld in artikel 3.34b, eerste lid, onder c van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Eiseres heeft bij brief van 28 december 2005 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek. Eiseres heeft op 26 juli 2006 tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 28 februari 2007 ongegrond verklaard.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het beroep de volgende feiten. Naast haar verzoekschrift van 8 juni 2005 heeft eiseres verweerder bij brief van diezelfde datum verzocht haar wegens schrijnende omstandigheden verblijf toe te staan op grond van verweerders discretionaire bevoegdheid dan wel inherente afwijkingsbevoegdheid, dan wel haar verblijf toe te staan op de grond dat zij buiten haar schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Verweerder heeft bij besluit van 11 augustus 2006 beslist de aanvraag van 8 juni 2005 niet in behandeling te nemen. Het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 februari 2007 ongegrond verklaard.
2.3 In artikel 3.34b, eerste lid, aanhef en onder c, Vv is bepaald dat in afwijking van de artikelen 3.34 en 3.34a de vreemdeling ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen leges verschuldigd is indien hij blijkens een schriftelijke verklaring van onze Minister in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor een verblijfsdoel verband houdend met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) dan wel voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, Vb.
2.4 De rechtbank begrijpt het in het bestreden besluit neergelegde standpunt, zoals door verweerders gemachtigde ter zitting toegelicht, in de kern aldus dat verweerder meent dat het verzoek van eiseres om afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 3.34b, eerste lid, aanhef en onder c, Vv geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat zo een verklaring alleen ambtshalve kan worden verstrekt.
2.5 Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat het besluit onbevoegd is genomen, nu dit is ondertekend door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie terwijl er thans geen minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie meer is.
Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat het verzoek ingevolge artikel 3.34b, eerste lid, onder c Vv een aanvraag is in de zin van artikel 1:3 Awb. Eiseres is ten onrechte verwezen naar de ‘algemene’ procedure om een verblijfsvergunning aan te vragen. De verklaring waar door eiseres om werd verzocht kan niet worden verkregen door het indienen van een verblijfsaanvraag asiel of regulier.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, Awb wordt het onderhavige beroep van 26 juli 2006 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 28 februari 2007, waarbij het bezwaarschrift van 28 december 2005 ongegrond is verklaard.
2.7 Gesteld noch gebleken is dat eiseres bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 28 december 2005 een ander belang heeft dan een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder andere in een uitspraak van 9 november 2005, 200502934/1, is dat onvoldoende grond om procesbelang aan te nemen. Derhalve concludeert de rechtbank dat eiseres geen belang meer heeft bij beoordeling van het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 28 december 2005. Het beroep zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.8 Vervolgens dient te worden beoordeeld of het besluit van 28 februari 2007 stand kan houden. Daartoe zal de rechtbank
zich allereerst een oordeel vormen over hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de ondertekening van het besluit.
2.9 Bij Koninklijk Besluit (KB) van 15 december 2006 heeft de minister van Justitie officieel de portefeuille vreemdelingenzaken overgenomen van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Op grond van het KB van 22 februari 2007 en de afspraken die het Kabinet heeft gemaakt in de constitutionele vergadering over de portefeuilleverdeling, is thans de staatssecretaris van Justitie belast met deze portefeuille. Het bestreden besluit van 28 februari 2007 is ondertekend door een medewerker namens het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
Hoewel de staatssecretaris van Justitie en niet de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie thans is belast met de portefeuille vreemdelingenzaken en daarmee bevoegd is tot het nemen van besluiten op grond van de Vreemdelingenwet 2000, is de rechtbank van oordeel, onder verwijzing naar een uitspraak van 26 november 2003 van de Afdeling (nummer 200305882/1), dat het voormelde gebrek dat aan het besluit van 28 februari 2007 kleeft met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd, nu niet gesteld of gebleken is dat eiseres door dit gebrek in haar belangen is geschaad.
2.10 Met betrekking tot de vraag of het verzoek van eiseres tot het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 3.34b, eerste lid, onder c Vv, is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 Awb, overweegt de rechtbank als volgt.
2.11 Ingevolge artikel 1:3, derde lid, Awb dient onder een aanvraag te worden verstaan ‘een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen’.
Ingevolge art. 1:3, eerste lid, Awb dient onder een besluit te worden verstaan ‘een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling’.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiseres om een verklaring als bedoeld in artikel 3.34b, eerste lid, onder c Vv aan alle voorwaarden van artikel 1:3, derde juncto eerste lid, Awb voldoet. Het verzoek van eiseres om een verklaring van verweerder is gericht op het rechtsgevolg dat de zij voor de afdoening van haar aanvraag van 8 juni 2005 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen leges verschuldigd is.
Verweerders stelling dat een verklaring als bedoeld in artikel 3.34b, eerste lid, onder c Vv alleen ambtshalve kan worden verleend, hetgeen overigens niet blijkt uit de bewoordingen van die bepaling, kan niet leiden tot een ander oordeel.
2.13 Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard.
2.14 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
2.15 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1,25).
2.16 Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge
het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.17 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 141,-- dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 28 december 2005, niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het in deze procedure bestreden besluit van 28 februari 2007, gegrond;
3.3 vernietigt het besluit van 28 februari 2007;
3.4 draagt verweerder op binnen een termijn van vier weken, na verzending van deze uitspraak, te beslissen op de aanvraag van 8 juni 2005 om een verklaring als bedoeld in artikel 3.34b, eerste lid, onder c Vv, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 805,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.6 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het door eiseres betaalde griffierecht ad € 141,-- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 20 april 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H. Van Kamperdijk, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.