RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Zaaknummers: Awb 05/53132 en Awb 05/53133
Uitspraak in de geschillen tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum], van Armeense nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser
en
[vreemdeling], geboren op [geboortedatum],
van Armeense nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiseres en
[vreemdeling], geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [V-nummer],
van onbekende nationaliteit,
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
DE MINISTER VAN JUSTITIE, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.S. Veld, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1. Op 17 november 2003 hebben eisers een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij onderscheiden beschikkingen van 20 november 2003 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Tegen deze beschikkingen hebben eisers op 20 november 2003 beroep ingesteld. Voorts hebben zij op 20 november 2003 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 12 december 2003 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen en de beroepen gegrond verklaard, de bestreden beschikkingen vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen (Awb 03/60637, Awb 03/60641, Awb 03/60634 en Awb 03/60639).
1.2. Bij beroepschrift van 24 november 2005 hebben eisers tegen het niet tijdig nemen van een beschikking op hun aanvraag beroep ingesteld.
1.3. Verweerder heeft bij onderscheiden beschikkingen van 12 januari 2006 afwijzend op de aanvragen beslist.
1.4. Bij brief van 13 februari 2006 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat de ingediende beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden geacht mede te zijn gericht tegen de door de rechtbank inmiddels ontvangen reële besluiten. Voorts heeft de rechtbank in genoemde brief aan partijen meegedeeld dat de beroepschriften, geregistreerd onder procedurenummers 06/6950 en 06/6951, administratief zullen worden afgeboekt als “ten onrechte ingeschreven”.
1.5. Bij brief van 28 maart 2006 hebben eisers de gronden van beroep ingediend.
1.6. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers toegezonden en hen in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Eisers hebben bij brief van 26 oktober 2006 een brief van 16 oktober 2006 van een psychiater ingezonden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eisers hebben bij brief van 18 januari 2007 op het verweerschrift gereageerd.
1.7. De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van
1 februari 2007. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Asielrelaas van eisers
2.1. Eiser is van etnische afkomst Azerbeidzjaans en heeft de Armeense nationaliteit. Eisers partner, eiseres, heeft eveneens de Armeense nationaliteit, maar is van etnische afkomst Armeens. Eiser woonde aanvankelijk bij zijn ouders in Armenië in de plaats [plaats]. Vanaf 1988 ontstonden spanningen tussen de etnische Azeri en de Armeniërs. In de zomer van 1988 is eisers vader, eveneens van etnische afkomst Azeri, verdwenen. Omdat de situatie voor eiser onhoudbaar werd en omdat zijn moeder dat wenste is eiser in 1988 binnen Armenië verhuisd naar [plaats]. Daar heeft hij bij zijn latere partner (eiseres) en haar ouders in huis gewoond. Kort na eisers komst ontstonden er problemen voor de vader van eiseres. Hij werd lastig gevallen, omdat hij onderdak bood aan een Azeri. In maart 1989 heeft eiser Armenië verlaten, omdat hij zelf ook vanwege zijn afkomst werd vernederd en lastig gevallen. Eiser heeft zich gevestigd in Georgië. Eiseres heeft Armenië in 1993 verlaten om zich bij hem te voegen in Georgië. In Georgië heeft eiser gewerkt. Omdat eiser op een gegeven moment geen salaris meer uitbetaald kreeg, ontstond er een ruzie die resulteerde in een vechtpartij. Eisers hebben naar aanleiding daarvan in 1997 Georgië verlaten en zich in Oekraïne gevestigd. Eiser heeft samen met een vriend in een kiosk op de markt in [plaats] kleding verkocht. Daar werden eiser en zijn vriend slachtoffer van afpersing. Op een dag in 2000 is eisers vriend meegenomen en niet meer teruggekeerd. De volgende dag is eiser in verband met dit incident meegenomen door politieagenten. Zij hebben hem verteld dat zijn vriend in kritieke toestand in het ziekenhuis was opgenomen en hebben eiser gevraagd naar de toedracht. Eiser werd vervolgens geconfronteerd met mogelijke daders. Eén daarvan heeft eiser als één van de afpersers herkend. Korte tijd na zijn verblijf op het politiebureau heeft eiser gehoord dat zijn vriend was overleden. Ook heeft eiser van zijn werkgever, de eigenaar van de kiosk, vernomen dat de politie ook hem had ondervraagd. Hij heeft eiser aangeraden om te vertrekken omdat de mannen die zich schuldig hadden gemaakt aan afpersing er alles aan zouden doen om eiser te pakken te krijgen. Eisers werkgever heeft eiser vervolgens in kontakt gebracht met zijn broer, ene [naam], die in Rusland woonde. Eiser en eiseres hebben daarop een jaar bij [naam] in Rusland gewoond. [naam] heeft eisers gewaarschuwd dat het verblijf in Rusland moeilijk zou zijn vanwege de beperkte mogelijkheid van registratie (eiser kreeg meestal een propiska geldig voor een maand), het gebrek aan werkgelegenheid en de houding van de bevolking jegens mensen met een Kaukasisch uiterlijk. Na een jaar zijn eisers verhuisd. Op 30 september 2003 zijn eiser en [naam] onderweg in de auto aangehouden door politieagenten en gemaskerde medewerkers van de "omon" met automatische wapens. Zij wilden de papieren van [naam] en eiser zien. Ook werd aan eiser en [naam] opgedragen de kofferbak te openen. Er werd gezegd dat er wapens in de kofferbak lagen. Beiden werden zij naar een politiebureau gebracht. Op het bureau is eiser mishandeld. Er werd gezegd dat hij een Tsjetsjeen was en bij wijze van beschuldiging werden er wapens en drugs op tafel gelegd. Gedurende 10 dagen zijn eiser en [naam] vastgehouden. Elke dag werd eiser geslagen. Na tien dagen zijn eiser en [naam] vrijgelaten. Eisers paspoort is achtergehouden omdat eiser nog 10.000 Amerikaanse dollars voor zijn vrijlating diende te betalen. Voorts hebben eiser en [naam] schriftelijk moeten verklaren dat zij zich beschikbaar zouden houden. [naam] heeft eisers vervolgens in kontakt gebracht met ene Kolya, die voor nieuwe documenten heeft gezorgd en de uitreis van eisers uit Rusland op 15 oktober 2003 heeft geregeld. Op 29 oktober 2003 zijn eisers Nederland ingereisd.
De asielaanvraag van eiseres is goeddeels gebaseerd op het relaas van eiser.
Standpunten van partijen
2.2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eisers hebben geen reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden overgelegd, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van hun aanvraag. Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hen is toe te rekenen, is de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van dat relaas. Eisers verklaringen over zijn verblijf in Georgië, de Oekraïne en de Russische Federatie acht verweerder niet aannemelijk. Eiser heeft aangaande zijn verblijf in het buitenland tegenstrijdige verklaringen afgelegd, heeft onvoldoende concrete details verstrekt en heeft voorts summiere verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser niet overtuigend kunnen aangeven daadwerkelijk vier jaar in de door hem genoemde plaats in Georgië te hebben verbleven. Gelet op de periode die eiser stelt in Georgië te hebben verbleven, mag in alle redelijkheid van hem worden verwacht dat hij hieromtrent meer gedetailleerde informatie kan verschaffen, dan hij heeft gedaan. Ook over zijn verblijf in de Oekraïne heeft eiser summiere en vage informatie verschaft. Verder heeft hij ook over zijn gestelde verblijf in de Russische Federatie onvoldoende concrete relevante details verstrekt. Verweerder heeft voorts overwogen dat de verklaring van de partner van eiser dat zij in 1989 op een haar onbekende plaats is gehuwd, niet overeenkomt met eisers verklaring niet gehuwd te zijn, maar ongehuwd samen te wonen. Gelet op het voorgaande geldt cumulatief dat eisers gestelde langdurige (illegale) verblijf buiten zijn land van herkomst niet geloofwaardig wordt geacht. In het verlengde daarvan acht verweerder het evenmin geloofwaardig dat eiser reeds in 1989 Armenië heeft verlaten en evenmin acht verweerder de gestelde in Armenië ondervonden problemen, op grond van welke eiser zijn land zou hebben verlaten, geloofwaardig. Onder verwijzing naar hetgeen inzake de geloofwaardigheid met betrekking tot het gestelde vertrek in 1989 en het gestelde verblijf in landen buiten Armenië is overwogen, is er geen grond om tot verblijfsaanvaarding over te gaan. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. In het landgebonden deel, hoofdstuk C 8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), staat dat naarmate de etnisch Azeri recenter uit Armenië is vertrokken, hij (meer) gemotiveerd zal moeten aangeven aan welke behandeling hij bij terugkeer in het land van herkomst bloot zal worden gesteld en dat die behandeling in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu niet geloofwaardig is dat eiser reeds in 1989 Armenië heeft verlaten en het asielrelaas ongeloofwaardig is, wordt overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk concrete redenen zijn, gelegen in zijn persoonlijke feiten en omstandigheden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen. Aldus komt eiser evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Evenmin komt eiser in aanmerking voor een verblijfsvergunning op één van de andere in artikel 29 Vw 2000 opgenomen gronden. Anders dan eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft een inhoudelijke beoordeling in de uitspraak van 12 december 2003 als eerder genoemd, niet plaatsgevonden. De beschikkingen van
20 november 2003 zijn vernietigd. Niet kan worden ingezien op grond waarvan het verweerder niet vrij stond eiser na eerdergenoemde uitspraak aanvullend te horen en naar aanleiding van de daarbij aan het licht gekomen vaagheden in eisers verklaringen te concluderen tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas. In de zienswijze zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen, die tot een ander standpunt nopen. De enkele stelling dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop vormt geen afdoende verklaring voor de vastgestelde discrepanties en het ontbreken van voldoende gedetailleerde verklaringen.
Ten aanzien van eiseres heeft verweerder in hoofdlijnen hetzelfde overwogen. Verweerder heeft voorts overwogen dat voor zover eiseres zich beroept op de door haar partner aangevoerde problemen, ten aanzien van haar partner een afwijzende beslissing is afgegeven, waarvan de overwegingen als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
2.3. Eisers hebben het volgende aangevoerd tegen de beschikkingen van verweerder. Nu ten aanzien van de geloofwaardigheid van de asielrelazen van eisers in de beschikkingen van 20 november 2003 geen enkele twijfel bestond, kan reeds om die reden het thans door verweerder ingenomen standpunt niet gehandhaafd worden. Ten onrechte heeft verweerder met de in de zienswijzen van 20 en 26 november 2003 vermelde jurisprudentie geen rekening gehouden. Verweerder heeft de asielmotieven van eisers niet inhoudelijk beoordeeld. Kern van de asielrelazen betreft de problemen die eisers in hun land van herkomst, Armenië, hebben ondervonden als gevolg van de etnische afkomst van eiser. Hetgeen eisers te dien aanzien naar voren hebben gebracht is consistent en past in het beeld dat uit algemene informatie, waaronder het ambtsbericht van 17 maart 2003 van de Minister van Buitenlandse Zaken, naar voren komt. Nu verweerder niet twijfelt aan de etnische afkomst van eiser, heeft verweerder niet voorbij kunnen gaan aan de beoordeling van het risico van schending van artikel 3 EVRM, zoals dat (risico) blijkt uit voormeld ambtsbericht en uit TBV 2003/50. Reeds vanwege strijd met het motiveringsbeginsel komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking. Het door verweerder gehanteerde toetsingskader inzake de geloofwaardigheid van de asielrelazen is in strijd met jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM). In dit verband hebben eisers verwezen naar de uitspraak van 5 juli 2005 van het EHRM (Saïd tegen Nederland) en de uitspraak van 26 juli 2005 van het EHRM (Nederland ca. Finland). Nu de kern van het asielrelaas van eisers geloofwaardig is, heeft verweerder niet kunnen volstaan met de gehanteerde overwegingen en heeft verweerder zich van een inhoudelijke beoordeling, met name voor wat betreft het risico op schending van artikel 3 EVRM, niet kunnen onthouden.
Beoordeling van het beroep
2.4. Ten aanzien van de beroepen van 24 november 2005 van eisers tegen het niet tijdig nemen van een beschikking op hun aanvraag van 17 november 2003 overweegt de rechtbank dat bedoelde beroepen vanwege het ontbreken van belang niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu verweerder inmiddels op de aanvragen van eisers heeft beslist. De rechtbank ziet aanleiding om tot proceskostenveroordeling over te gaan, als aangegeven onder rechtsoverweging 2.13.
2.5. Ten aanzien van de beroepen van 24 november 2005, voor zover die zijn gericht tegen de beschikkingen van verweerder van 12 januari 2006, overweegt de rechtbank als volgt.
2.6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de afwijzing van de aanvragen van eisers in de beschikkingen van 20 november 2003, waarvan deel uitmaken de voornemens van 20 november 2003, heeft gebaseerd op het standpunt dat het asielrelaas van eisers onvoldoende zwaarwegend is. In de beschikking die ziet op eiser heeft verweerder op pagina 2 overwogen: “Betrokkene heeft verklaard dat hij in 1989 Armenië heeft verlaten omdat hij, als etnisch Azeri, het slachtoffer was van vernederingen en treiterijen. Hoewel het vorenstaande geenszins wordt tegengesproken, wordt overwogen dat deze gebeurtenissen al meer dan tien jaar geleden hebben plaatsgevonden.”
2.7. De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, heeft zich in de uitspraak van 12 december 2003 (Awb 03/60637, Awb 03/60641, Awb 03/60634 en Awb 03/60639) uitsluitend uitgelaten over de vraag of de aanvragen van eisers binnen 48 procesuren zijn afgedaan. De voorzieningenrechter is derhalve niet inhoudelijk op de beschikkingen van 20 november 2003 ingegaan.
2.8. De afwijzing van eisers aanvragen is in de thans ter beoordeling voorliggende beschikkingen - waarvan deel uitmaken de voornemens van 6 december 2005 - gebaseerd op artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000. In deze beschikkingen heeft verweerder primair het standpunt ingenomen dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de aanvragen van eisers als neergelegd in de beschikkingen van 20 november 2003 - te weten dat het asielrelaas van eisers onvoldoende zwaarwegend is - impliceert dat verweerder het asielrelaas van eisers geloofwaardig heeft geacht. De rechtbank verwijst naar de onder rechtsoverweging 2.6. aangehaalde passage. Nu verweerder de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers in de eerdere procedure niet in twijfel heeft getrokken, kan verweerder - zonder in strijd te komen met het vertrouwens-, het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel - slechts de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas aan eisers tegenwerpen, indien er bij het opnieuw beoordelen van de aanvraag informatie naar voren komt die ten tijde van de eerdere beschikking niet bekend was, of niet bekend kon zijn, terwijl bekendheid daarmee tot een ander oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas zou hebben geleid. De omstandigheid dat de voorzieningenrechter in meergenoemde uitspraak van 12 december 2003 niet inhoudelijk over de zaak heeft geoordeeld, doet aan het voorgaande niet af.
2.10. Vooropgesteld zij dat het verweerder vrij staat na een vernietigde beschikking een vreemdeling opnieuw te horen. De rechtbank stelt echter vast dat uit de thans ter beoordeling voorliggende beschikkingen niet blijkt of en zo ja welke informatie als bedoeld onder rechtsoverweging 2.9. naar voren is gekomen op grond waarvan verweerder zich thans - in tegenstelling tot de eerdere beschikkingen van 20 november 2003 - in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielrelazen van eisers ongeloofwaardig zijn. Veeleer lijkt verweerder de informatie uit de eerste en nader gehoren van eisers opnieuw te hebben beoordeeld en thans tot een andersluidend standpunt te zijn gekomen. Van enige relatie met de door eisers tijdens de aanvullende gehoren van 14 juni 2004 afgelegde verklaringen blijkt niet uit de bestreden beschikkingen. De op bladzijde 3 van de bestreden beschikking van eiser, onder rubriek 4 opgenomen enkele zin “…. na bovengenoemde uitspraak aanvullend te horen en naar aanleiding van de daarbij aan het licht gekomen vaagheden in de verklaringen van betrokkene te concluderen dat het relaas van betrokkene ongeloofwaardig is.” maakt dat niet anders. De rechtbank is thans niet gebleken dat de door eisers tijdens de aanvullende gehoren afgelegde verklaringen in die zin afwijken van eerder door hen gegeven verklaringen, dat verweerder daar in redelijkheid uit heeft kunnen afleiden dat de thans door eisers gegeven verklaringen als vaag en summier dan wel als tegenstrijdig met eerder door hen afgelegde verklaringen dienen te worden aangemerkt. Zijdens eisers is naar voren gebracht dat geen verschil bestaat tussen de door eisers afgelegde verklaringen tijdens de eerste en nadere gehoren en de na meergenoemde uitspraak van 12 december 2003 tijdens de aanvullende gehoren door eisers afgelegde verklaringen. Het voorgaande klemt te meer, nu verweerder het land van herkomst en de gestelde etnische afkomst van eisers (ook eerder) niet in twijfel heeft getrokken en voorts niet het eigenlijke asielrelaas van eisers - hetwelk betrekking heeft op het land van herkomst, Armenië - ongeloofwaardig heeft geacht, anders dan op grond van de door eisers afgelegde verklaringen over hun verblijf in Georgië, Oekraïne en de Russische Federatie, zijnde niet het land van herkomst van eisers.
2.11. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan in de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van 27 juli 2005 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), 200501854/1 (JV 2005, 356), niet kan worden vastgesteld dat verweerder zich in de nu ter beoordeling voorliggende beschikkingen niet enkel, althans grotendeels, heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die reeds ten tijde van de vernietigde beschikkingen bekend waren. Daarom stond het verweerder zonder zulks expliciet in de beschikkingen toereikend te motiveren niet vrij om alsnog het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig te achten, nog daargelaten dat verweerder die stelling uitsluitend heeft gerelateerd aan eisers verklaringen over hun verblijf in andere landen dan hun land van herkomst en derhalve de geloofwaardigheid van het eigenlijke asielrelaas niet op inhoudelijke gronden heeft beoordeeld.
2.12. Gelet op hetgeen eerder is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de bestreden beschikkingen zijn genomen in strijd met het in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 3:46 Awb neergelegde motiveringsbeginsel. De beschikkingen dienen dan ook te worden vernietigd en de beroepen dienen gegrond te worden verklaard.
2.13. Hetgeen meer of overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.14. Voor veroordeling, overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb, van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken, voor zover het kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand betreft, beschouwd als één zaak. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank inzake de beroepen tegen het niet-tijdig nemen van een beschikking worden bepaald op € 322,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) en in de beroepen, gericht tegen de beschikkingen van 12 januari 2006, worden bepaald op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
- verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen door verweerder van een beslissing op hun aanvraag, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen gericht tegen de bestreden beschikkingen van 12 januari 2006 gegrond;
- vernietigt deze beschikkingen;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvragen moet beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad € 966,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 23 april 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.