Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 07/18804
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiser] , eiser,
gemachtigde mr. M.F. van Immerseel, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. N.P.L. van der Plas.
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Indiase nationaliteit te bezitten.
2 Op 3 mei 2007 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 mei 2007 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 mei 2007. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 Gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld teneinde eiser uit te zetten. Verweerder dient binnen veertien dagen de eerste uitzettingshandelingen te verrichten. Eiser verblijft thans 13 dagen in bewaring en verweerder heeft inhoudelijk nog niet naar de zaak gekeken.
3 Namens verweerder is aangevoerd dat verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde eiser uit te zetten. Eisers dossier is op 8 mei 2007 overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V). Deze overdracht zou ook beschouwd kunnen worden als uitzettingshandeling. Bovendien is vóór deze overdracht de politie reeds bezig geweest met het identiteitsonderzoek. Het dossier is nog niet inhoudelijk bekeken door DT&V zodat nog niet kan worden aangegeven welke uitzettingshandelingen zullen worden verricht.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Niet is in geschil dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
4.2 Niet is betwist dat eiser in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en dat ten aanzien van eiser het vermoeden bestaat dat hij zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
4.3 Ten aanzien van eisers grief, dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt teneinde eiser uit te zetten, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser minderjarig is. Gelet hierop mag van verweerder worden verwacht dat eisers dossier met meer dan normale voortvarendheid ter hand wordt genomen. Nu eiser thans dertien dagen in bewaring verblijft en verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat er inhoudelijk nog niet naar eisers dossier is gekeken en derhalve nog onbekend is hoe eisers uitzettingstraject vormgegeven zal worden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld teneinde eiser uit te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank is de overdracht van eisers dossier naar de DT&V geen handeling gericht op eisers uitzetting, daar het een interne overdracht betreft.
4.4 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voortzetting van de maatregel van bewaring met ingang van 16 mei 2007 in strijd is met de Vw 2000 en bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
4.5 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 16 mei 2007.
4.6 De rechtbank acht geen gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen.
4.7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 16 mei 2007;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007 in tegenwoordigheid van mr. M. Hoebergen, griffier.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.