Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/2587 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker],
h.o.d.n. Café/Restaurant [X.], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ter zake van het besluit van 23 maart 2007 van de burgemeester van Den Haag, verweerder, waarbij is bevolen:
- de sluiting voor onbepaalde tijd van de recreatie-inrichting "Café/Restaurant [X.]" gevestigd in het perceel [adres], ingaande op woensdag 11 april 2007 om 12.00 uur;
- de politie de opdracht te geven de sluiting in het openbaar bekend te maken en
- betrokkene erop te wijzen, dat de sluiting zo nodig van gemeentewege, doch voor zijn rekening, zal worden verricht.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 5 april 2006 is aan [persoon A.] vergunning verleend ex artikel 57 van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 (hierna: de APV) voor het inrichten en drijven van een alcoholhoudende recreatie-inrichting (café) in het perceel [adres].
Bij de Kamer van Koophandel voor Haaglanden (hierna: K.v.K.) is op
28 november 2006 geregistreerd dat voornoemde onderneming is opgeheven met ingang van 21 november 2006.
2. Per 19 december 2006 staat verzoeker als ondernemer van de recreatie-inrichting met handelsnaam Café [X.] op voormeld adres ingeschreven in het register van de K.v.K..
3. Op 21 februari 2007 heeft verzoeker een aanvraag om een exploitatievergunning zoals bedoeld in artikel 57 van de APV ingediend.
4. Bij brief van 14 maart 2007 heeft verweerder verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om de recreatie-inrichting in het perceel [adres] voor onbepaalde tijd te sluiten.
Verzoeker heeft op 19 maart 2007 zijn zienswijze tijdens een gesprek met verweerder kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder op 23 maart 2007 het bestreden besluit genomen.
5. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft bij brief van 10 april 2007 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
6. Bij faxbericht van 10 april 2007 heeft verweerder de effectuering van het besluit van 23 maart 2007 opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
7. Het verzoek is op 11 mei 2007 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Cantarella als zijn raadsman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
II. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Aan het besluit tot sluiting van verzoekers inrichting heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aan de vorige ondernemer verleende vergunning op 20 februari 2007 is komen te vervallen omdat verzoeker eerst op
21 februari 2007, derhalve niet binnen dertien weken nadat de vorige ondernemer is gestopt met de exploitatie van de recreatie-inrichting, een volledige aanvraag om een nieuwe vergunning ex artikel 57 van de APV heeft ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de recreatie-inrichting sinds 20 februari 2007 wordt gedreven in strijd met artikel 57, eerste lid, van de APV en dat sprake is van illegale exploitatie van de recreatie-inrichting.
Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de aanwezigheid van een geladen vuurwapen in de recreatie-inrichting van invloed kan zijn op de beslissing of de aanwezigheid, dan wel de exploitatiewijze van de onderhavige recreatie-inrichting het woon- en leefklimaat te nadelig beïnvloedt, dan wel zal beïnvloeden.
3. Verzoeker heeft verzocht om schorsing van het bestreden besluit. Hij meent dat ten onrechte is geoordeeld dat de exploitatievergunning is komen te vervallen en dat ten onrechte is beslist de recreatie-inrichting op die grond te sluiten. Hij heeft onder meer aangevoerd dat hij op 21 december 2006, derhalve wel tijdig, een aanvraag heeft ingediend. Voor zover de aanvraag van 21 december 2006 niet volledig was, stelt verzoeker dat verweerder hem nimmer erop attent heeft gemaakt dat hij de aanvraag kan aanvullen. Subsidiair stelt verzoeker dat, indien aangenomen dient te worden dat de aanvulling van 21 februari 2007 als eerste aanvraag moet worden gekwalificeerd, hetgeen hij betwist, ook die aanvraag binnen de termijn van 13 weken is gedaan. Voor zover moet worden aangenomen dat van termijnoverschrijding sprake is, meent verzoeker dat deze termijn-overschrijding verschoonbaar is.
4.1. Artikel 57, eerste lid, van de APV bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester of in strijd met de aan deze vergunning verbonden voorschriften, een recreatie-inrichting op te richten, uit te breiden, te wijzigen of te drijven.
4.2. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de APV is de ondernemer verplicht om toe te zien op een ordelijk verloop in de recreatie-inrichting, dan wel ervoor zorg te dragen dat erop wordt toegezien.
4.3 Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de APV vervalt een vergunning ex artikel 57, zodra het inrichten en/of drijven van de recreatie-inrichting is beëindigd en op een volledige aanvraag om een nieuwe vergunning voor het uitoefenen van dezelfde recreatie-inrichting is beslist, of, indien zodanige aanvraag niet is ingediend binnen 13 weken na het beëindigen van het inrichten en drijven van de recreatie-inrichting, bij het verstrijken van deze termijn.
4.4 Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de APV, kan de burgemeester, onder meer indien degene, die de recreatie-inrichting inricht of drijft, in strijd handelt met het bepaalde in artikel 57, eerste lid, dan wel artikel 62, eerste lid, de gehele of gedeeltelijke sluiting van een recreatie-inrichting bevelen.
4.5 Ingevolge artikel 65, derde lid, van de APV geldt het bevel tot sluiting voor bepaalde of onbepaalde tijd.
5.1.1 Verweerder heeft ter zitting betoogd dat, indien niet binnen de termijn van 13 weken een volledige aanvraag wordt ingediend, de exploitatie-vergunning van de vorige ondernemer van rechtswege vervalt. In dit kader is van belang dat het hier gaat om het recht om gebruik te maken van de vergunning van een vorige ondernemer. Door verweerder wordt deze termijn van 13 weken streng gehandhaafd. Deze termijn is in het onderhavige geval op 21 november 2006 aangevangen en geëindigd op 20 februari 2007. Dit volgt ook uit het ontvangstbewijs dat aan verzoeker is verstrekt op
21 december 2006, waarop is vermeld "overgangsrecht tot 21 februari 2007". Verzoeker heeft wel geprobeerd om een aanvraag in te dienen bij het stadsdeelkantoor, maar heeft de aanvraag weer meegenomen. Verzoeker heeft voorts een lijst meegekregen waarop staat wat nog mist bij de aanvraag, aldus verweerder.
5.1.2 Verzoeker heeft ter zitting medegedeeld dat hij bij zijn bezoek op 21 december 2006 alleen een uittreksel van de K.v.K. voorhanden had, dat hij een lijst mee kreeg en dat aan hem is medegedeeld dat hij tot 21 februari 2007 de tijd had om de aanvraag in te dienen. Bij een bezoek in januari 2007 aan het stadsdeelkantoor is zijn ondernemingsplan niet in orde bevonden en hij moest op 13 februari 2007 terugkomen. Op die datum heeft hij te kennen gegeven dat hij geld had geleend voor het café, maar dat hij daarvan geen kwitanties had. Vervolgens moest hij deze stukken alsnog indienen. Dit was echter niet in het aanvraagformulier vermeld. Bij een bezoek aan het stadsdeelkantoor op 20 februari 2007 is aan hem medegedeeld dat het nog niet in orde was en dat hij tot de volgende dag de tijd had, aldus verzoeker.
5.2.1 De voorzieningenrechter is, gelet op artikel 63, eerste en tweede lid, van de APV, van oordeel dat als aanvangsdatum voor de termijn van 13 weken dient te worden uitgegaan van de datum waarop de onderneming door de vorige ondernemer is beëindigd. Te rekenen met ingang van de datum waarop de vorige ondernemer zijn onderneming heeft opgeheven, in het onderhavige geval op 21 november 2007, eindigt de 13 wekentermijn derhalve op 20 februari 2007. De ter zitting door verzoeker gedane verwijzing naar artikel 6:8 van de Awb maakt dit niet anders, nu in dat artikel, anders dan in artikel 63, eerste lid, van de APV, uitdrukkelijk is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag volgend op de dag van bekendmaking van een besluit.
5.2.2 Niet betwist is dat verzoeker reeds op 21 december 2006 heeft geprobeerd de onderhavige aanvraag in te dienen bij het [Stadsdeelkantoor] en dat hij de aanvraag weer heeft meegenomen. Deze aanvraag was, hoewel dit uitdrukkelijk als vereiste is opgenomen in artikel 63, eerste lid, van de APV, niet volledig. Verzoeker heeft dit ter zitting, zoals weergegeven bij rechtsoverweging 5.1.2, erkend.
Niet betwist is dat op 21 december 2006 aan verzoeker een controlelijst is meegegeven, waarop is vermeld welke stukken hij bij zijn aanvraag diende te verstrekken. Op deze controlelijst en tevens in het BIBOB-vragenformulier is tevens aangegeven dat verzoeker stukken met betrekking tot de financiering diende over te leggen. Dit gegeven was verzoeker derhalve bekend vanaf 21 december 2006 en niet pas een week voor de 13 wekentermijn zou verstrijken. Verzoeker had hier derhalve in een eerder stadium aandacht aan kunnen besteden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met de uitreiking van voornoemde controlelijst en tevens met aanwijzingen, aan verzoeker gegeven bij zijn tussentijdse bezoeken aan het Stadsdeelkantoor, verzoeker afdoende te kennen heeft gegeven op welke wijze hij zijn aanvraag volledig kon maken.
Voor zover verzoeker stelt dat hem door medewerkers van het Stadsdeelkantoor de mededeling is gedaan dat hij de aanvraag nog op 21 februari 2007 kon indienen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet wordt ondersteund door de vermelding "overgangsrecht tot
21 februari 2007" op het ontvangstbewijs van 21 december 2006. De term "overgangsrecht" is, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, uitsluitend bedoeld om aan te geven dat de aanvraag om een exploitatievergunning tijdig moet zijn ingediend om recht te verkrijgen op het gebruik van de aan de vorige ondernemer verleende exploitatievergunning. Ook overigens is niet gebleken van ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen van de kant van verweerder, op grond waarvan een beroep op het vertrouwensbeginsel, voor zover verzoeker dit heeft beoogd, kan slagen.
5.2.3 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hetgeen in het bestreden besluit is overwogen met betrekking tot de aanwezigheid van het vuurwapen, bij het nemen van het onderhavige bestreden besluit niet van belang is geweest. Gelet hierop laat de voorzieningenrechter dit aspect buiten beschouwing bij de beoordeling van het onderhavige verzoek.
5.2.4 Nu niet is gebleken dat verzoeker voor het verstrijken van de 13 wekentermijn op 20 februari 2007 een volledige aanvraag om een exploitatievergunning heeft ingediend, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de bij besluit van 5 april 2006 aan [persoon A.] verleende exploitatievergunning van rechtswege komen te vervallen.
5.2.5 Verweerder is derhalve bevoegd tot sluiting van de betreffende recreatie-inrichting over te gaan.
5.2.6 Niet gebleken is dat er een concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Verweerder heeft inmiddels bij besluit van 9 mei 2007 aan verzoeker de door hem gevraagde vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet geweigerd op grond van verzoekers strafrechtelijke antecedenten. Naar aanleiding van deze weigering heeft verweerder voorts aan verzoeker bij brief van 9 mei 2007 het voornemen kenbaar gemaakt om zijn aanvraag om een vergunning ex artikel 57 van de APV op grond van artikel 61A, aanhef en onder b, van de APV buiten behandeling te laten.
6. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.