Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nrs. AWB 06/6835 WRO en AWB 06/7011 WRO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
1. [eiser 1], wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2], wonende te [woonplaats], eisers,
de raad der gemeente Bodegraven, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 23 augustus 2001 heeft eiser sub 1 bij verweerder een verzoek ingediend om vergoeding van schade, samenhangend met het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van de bepalingen van het bestemmingsplan "Oude kern Bodegraven" ten behoeve van de realisering van een appartementencomplex met 18 appartementen in 3 bouwlagen.
Bij besluit van 13 september 2003 heeft verweerder het verzoek om planschadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2006, bekendgemaakt bij brief van 12 juli 2006, heeft verweerder het hiertegen door eiser sub 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser sub 1 bij brief van 17 augustus 2006, ingekomen bij de rechtbank op 18 augustus 2006, beroep ingesteld.
Eiser sub 2 heeft bij brief van 7 mei 2004 een soortgelijk verzoek om schadevergoeding ingediend. Dit verzoek is door verweerder bij besluit van 2 februari 2005 afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2006, bekendgemaakt op 12 juli 2006, heeft verweerder het hiertegen door eiser sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser sub 2 bij fax van 22 augustus 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op deze zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft deze zaken met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb ter behandeling gevoegd. Openbare behandeling vond plaats ter zitting van 27 april 2007.
Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E. Schaap Enterman, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Eiser sub 1 is sinds 4 maart 1992 eigenaar van de woning [adres 1] te Bodegraven, kadastraal bekend gemeente Bodegraven, sectie [..], nummer [....], groot [...]m2. Dit perceel is gelegen naast het inmiddels voltooide appartementengebouw "......". Verweerder heeft besloten om door middel van het verlenen van een vrijstelling planologische medewerking te verlenen aan de totstandkoming van dit appartementengebouw.
Eiser sub 2 is sinds 1 augustus 1995 eigenaar van de woning [adres 2] te Bodegraven, kadastraal bekend gemeente Bodegraven, sectie [..], nummer [....], groot [...] aren, eveneens gesitueerd in de onmiddellijke nabijheid van het appartementencomplex.
Eisers hebben in de eerste plaats gesteld dat de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. Hiertoe is aangevoerd dat eisers niet in het bezit zijn gesteld van de nadere adviezen, die in het kader van de behandeling van de bezwaarschriften, na de hoorzitting door verweerder zijn gevraagd.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
Uit de stukken blijkt dat verweerder in beide zaken, naar aanleiding van de behandeling van de bezwaarschriften en gelet op het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften, om nadere advisering over de planschadeverzoeken, dan wel verduidelijking van de reeds uitgebrachte adviezen heeft verzocht.
In de zaak van eiser sub 1 heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) desgevraagd bij brief van 25 januari 2006 een reactie gegeven op de second opinion die naar aanleiding van het planschadeverzoek op 17 maart 2003 is uitgebracht door ing. J.J. Claus en mr. T.P. Langhout van het bureau Oranjewoud.
In de zaak van eiser sub 2 hebben mr. A. Streefkerk-Wegman en A.B. Hoppener, werkzaam bij Verhagen Avies, bij brief van 13 januari 2006 een nadere toelichting gegeven op het eerder uitgebrachte advies van 18 november 2004.
Vast staat dat verweerder heeft nagelaten om eisers in kennis te stellen van de uitgebrachte nadere adviezen. Eisers zijn derhalve niet in de gelegenheid gesteld om daarop nog een reactie te geven voordat de bestreden besluiten werden genomen.
Deze nalatigheid levert in beide zaken strijd op met artikel 7:9 van de Awb. De omstandigheid dat de zakelijke inhoud van de nadere adviezen wel in de bestreden besluiten is weergegeven maakt dit niet anders. De desbetreffende grieven zijn terecht opgeworpen en de beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
De rechtbank heeft bezien of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. In verband daarmee wordt nog het volgende overwogen.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO moet worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Niet bepalend is daarbij hoe de feitelijke situatie onder het voorheen geldende planologische regime was, maar hetgeen onder dat regime maximaal was toegestaan.
Naar aanleiding van het planschadeverzoek van eiser sub 1 heeft verweerder het advies ingewonnen van de SAOZ. De rapportage van SAOZ dateert van juli 2002. Hierin is kort gezegd geconcludeerd dat waardevermindering optreedt als gevolg van verlies van privacy. Verweerder heeft een second opinion gevraagd bij het adviesbureau Oranjewoud. In de desbetreffende rapportage van 17 maart 2003 is op basis van een vergelijking van de bebouwingsmogelijkheden geconcludeerd dat het nieuwe planologische regime juist een voordeel oplevert en geen nadeel.
Naar aanleiding van het planschadeverzoek van eiser sub 2 is het advies ingewonnen van een schadebeoordelingscommissie bestaande uit mr. A. Streefkerk-Wegman en A.B. Hoppener, werkzaam bij adviesbureau Verhagen te Oud-Beijerland. In hun rapportage van 18 november 2004 wordt gesteld dat realisering van een appartementengebouw, vergeleken met de krachtens het bestemmingsplan geldende woon-winkelbestemming, weliswaar zal leiden tot een aantasting van de privacy van eiser, maar dat het hiermee samenhangende nadeel niet opweegt tegen het voordeel dat de maximale bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan niet meer zullen kunnen worden benut.
In de uitgebrachte adviezen worden de planologische regimes naast elkaar gelegd. Aan deze vergelijking ontleent de rechtbank het volgende. Krachtens het bestemmingsplan "Oude kern Bodegraven" hadden deze gronden de bestemming "afwijkend gebruik winkels" binnen de bestemming Woondoeleinden. De gronden waren bestemd voor wonen en detailhandel. Voor deze bebouwing gold een maximale goothoogte van 11 meter (inclusief vrijstellingen) en een diepte van 20 meter. Uitgaande van een maximale invulling van het bestemmingsplan kon de destijds op de locatie van de Erasmushof gevestigde winkel worden uitgebreid met circa 50m2. Bij bebouwing van een dergelijke omvang zou (ook) schaduwwerking zijn ontstaan, evenals verlies van zonlicht en van uitzicht op de nabijgelegen molen. De verleende vrijstelling houdt in dat een circa 47,5 meter breed appartementengebouw in 3 bouwlagen kan worden opgericht, met een hoogte van bijna 9 meter. Deze bebouwing heeft op elke bouwlaag vensters en op de 2e en 3e bouwlaag balkons. Uitgaande van een vergelijking tussen de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan en de verleende vrijstelling is in de door verweerder gevraagde adviezen geconcludeerd dat per saldo geen sprake is van een planologische verslechtering. Daarbij is mede rekening gehouden met mogelijke hinder als gevolg van bevoorrading van en werkzaamheden in de loods.
De in de adviezen gemaakte planologische vergelijking is in één opzicht verschillend. In het advies van bureau Oranjewoud (en ook in de nadien uitgebrachte reactie van de SAOZ) is er van uitgegaan dat op basis van de bestemmingsplanbepalingen boven op de winkelruimte annex loods gestapelde woningbouw in 3 tot 4 lagen had kunnen plaatsvinden, zodat het nieuwe regime in geen enkel opzicht een planologische verslechtering oplevert. Daarentegen wordt in de rapportage van adviesbureau Verhagen opgemerkt dat woningbouw boven de winkel annex loods alleen zou kunnen worden gerealiseerd met gebruikmaking van de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid genoemd in artikel 5, zesde lid, sub l - die als randvoorwaarde stelt dat de totale woningvoorraad niet mag toenemen - dan wel de wijzigingsbevoegdheid als omschreven in artikel 16, tweede lid, van de planvoorschriften. In dit advies wordt daarom woningbouw boven op de winkel annex loods niet tot uitgangspunt genomen, doch wordt een winkelruimte annex loods met een hoogte van maximaal 11 meter (inclusief vrijstellingen) vergeleken met het in geding zijnde appartementengebouw, met als conclusie dat wel enig nadeel optreedt in de vorm van verlies van privacy (geschat nadeel € 10.000,-), doch dat zulks niet opweegt tegen het voordeel, inhoudende dat de maximale bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan niet meer benut kunnen worden (voordeel € 20.000,-). De conclusie die verweerder op basis van de uitgebrachte adviezen heeft getrokken is hetzelfde, namelijk dat er geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende planschade.
De rechtbank stelt vast dat de hierboven samengevatte uiteenzetting met betrekking tot de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan "Oude kern Bodegraven" door eisers niet beargumenteerd wordt betwist.
Vooropgesteld dient te worden dat de door verweerder geraadpleegde adviseurs zijn te beschouwen als onafhankelijke deskundigen op het gebied van planschade. De gemeenteraad mag dan ook in beginsel afgaan op de door die adviseurs uitgebrachte rapportage. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat de uitgebrachte adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grond om de uitgebrachte adviezen onjuist te achten, zodat verweerder deze ten grondslag kon leggen aan de bestreden afwijzing van de planschadeverzoeken.
De omstandigheid dat inhoud en strekking van de uitgebrachte adviezen niet geheel identiek zijn leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Beide redeneringen leiden immers tot de dezelfde slotsom.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.
Verweerder wordt veroordeeld in de door eisers gemaakte proceskosten, ten bedrage van (in totaal) € 966,-. Hierbij zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht 3 punten toegekend voor een tweetal beroepschriften en het verschijnen ter zitting in zaken van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1; bedrag per punt € 322,-).
De Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de bestreden besluiten;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
Bepaalt dat de gemeente Bodegraven aan eisers het door hen betaalde griffierecht (elk € 141,-) vergoedt;
Veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,-, welk bedrag de gemeente Bodegraven aan eisers moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. C.J. Waterbolk, A. Stehouwer en W.E. Doolaard, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.P. Jadoenathmisier.