ECLI:NL:RBSGR:2007:BA5263

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4169 MAWKLA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in het militair ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een militair ambtenaar, en de Staatssecretaris van Defensie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een ontslagbesluit dat op 1 augustus 2005 was genomen, maar haar bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn zou zijn overschreden. Eiseres stelde dat zij door haar psychische toestand, een depressieve stoornis, niet in staat was om het besluit tijdig te ontvangen en dat verweerder hiervan op de hoogte was. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de gezondheidstoestand van eiseres en dat er redenen waren om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar kon zijn. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de gezondheidstoestand van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden terugbetaald.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/4169 MAWKLA
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij besluit van 20 juli 2005 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij sinds 7 juli 1999 wegens arbeidsverzuim afwezig is geweest op de werkplek en dat zij zich steeds heeft onttrokken aan elk contact met de werkgever. Verweerder heeft eiseres voorts medegedeeld dat zij zich niet gedraagt zoals van een goed ambtenaar mag worden verwacht. Er kan niet worden vastgesteld of - en zo ja, in welke mate - eiseres arbeidsongeschikt is. Eiseres wordt dan ook volledig arbeidsgeschikt geacht per 1 juli 2005. Eiseres wordt opgeroepen om op 25 juli 2005 te verschijnen. Als eiseres zich aan dit contact onttrekt, wordt er van uitgegaan dat zij heeft verzocht om aan haar ontslag te verlenen op grond van artikel 113, eerste lid, van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Aan eiseres zal dan met ingang van 1 september 2005 eervol ontslag worden verleend.
2. Bij besluit van 1 augustus 2005 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 september 2005 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 113, eerste lid, van het BARD.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 november 2005 bij
verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
3. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 mei 2006, ingekomen bij de rechtbank per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 22 maart 2007 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.D. Winter als haar raadsman.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
II. Motivering
1. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat bij het indienen van dit bezwaar de bezwaartermijn is overschreden. Het primaire besluit van 1 augustus 2005 is per aangetekende post aan eiseres verzonden. Het poststuk is door TPG Post ongeopend geretourneerd aan verweerder, nadat dit niet was afgehaald. Op 30 oktober 2005 is een afschrift van voornoemd primair besluit per gewone post aan eiseres gezonden. Nu eiseres geen redenen heeft aangevoerd waarom het primaire besluit niet is afgehaald, is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, aldus verweerder.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat vaststaat dat het per aangetekende post verzonden besluit van 1 augustus 2005 haar nimmer heeft bereikt en dat zij pas rond 2 november 2005 voor het eerst kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van dat besluit. Eiseres meent dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het is verweerder genoegzaam bekend dat zij lijdende is aan een depressieve stoornis. Zij is daarvoor onder behandeling (geweest) bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts had verweerder hierover uitvoerig kunnen informeren. De depressieve stoornis bracht onder meer met zich mee het zeer moeilijk contact kunnen onderhouden met derden. Verweerder had kunnen en moeten weten dat eiseres zeker geen aangetekende post zou accepteren, aangezien dit nu net ten grondslag lag aan een interventie van haar gemachtigde in 2003, waarna enerzijds is gekozen voor behandeling door de bedrijfsarts en anderzijds de formele afspraak is gemaakt dat alle contacten via de zuster van eiseres zouden verlopen. Desondanks heeft verweerder het bestreden besluit naar eiseres zelf gestuurd. Ook overigens is het besluit van 1 augustus 2005 onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiseres heeft nimmer zelf om ontslag gevraagd.
3.1 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3.2 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
3.3 Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.4 Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, met dien verstande dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.5 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop
van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van die wet, geldt de datum van verzending als uitgangspunt voor de aanvang van de wettelijke termijn. Het primaire besluit van
1 augustus 2005 is per aangetekende post verzonden naar het laatste bij verweerder bekende adres van eiseres. Het bezwaarschrift van eiseres van
17 november 2005 is op 22 november 2005 bij verweerder ingekomen.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 2 augustus 2005 en geëindigd op 12 september 2005. De bezwaartermijn zoals neergelegd in artikel 6:7 van de Awb is dan ook overschreden.
5. Aan de orde is vervolgens de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn in dit geval niet verschoonbaar is.
5.1.1 Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld er niet mee bekend te zijn dat eiseres lijdende zou zijn aan een depressieve stoornis, die onder meer met zich meebracht het zeer moeilijk contact kunnen onderhouden met derden. Verweerder stelt dat geen sprake is van een dergelijke depressieve stoornis, nu dit niet blijkt uit de gedingstukken. Voorts heeft verweerder betwist dat in 2003 de formele afspraak is gemaakt dat de zuster van eiseres in elk geval als contactpersoon zou fungeren.
5.1.2 Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij vanaf 1999 ziek thuis heeft gezeten en dat zij zeker tot een anderhalf jaar daarna regelmatig de bedrijfsarts heeft bezocht. Op voorschrift van haar huisarts gebruikte zij antidepressiva. In de jaren 2000/2001 is zij op advies van de bedrijfsarts onder behandeling geweest bij een psychiater, die haar eveneens antidepressiva heeft voorgeschreven. Zij is later door deze psychiater doorverwezen naar een gedragstherapeut. Eiseres is met de therapie en medicatie gestopt omdat het slechter met haar ging. Zij bevond zich in een diep dal en kon nergens op reageren. Nadien heeft zij haar heil gezocht in alternatieve therapieën. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen medische stukken kan overleggen en dat zij in bewijsnood verkeert. Zij heeft aangevoerd dat dergelijke stukken wel bij verweerder aanwezig moeten zijn omdat van de zijde van verweerder voor therapie is gezorgd. Eiseres heeft ter zitting een brief van 15 augustus 2003 van haar gemachtigde aan verweerder overgelegd, waaruit, volgens haar, blijkt dat in 2003 wel de formele afspraak is gemaakt dat contacten via haar zuster zouden verlopen.
5.2.1 De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat in 2003 de formele afspraak is gemaakt dat alle contacten via de zuster van eiseres zouden gaan verlopen. Dit blijkt evenmin uit de door eiseres overgelegde brief van 15 augustus 2003, nu hieruit slechts blijkt dat afgesproken is dat de zuster van eiseres aanwezig zou bij een huisbezoek van de bedrijfsarts aan eiseres.
5.2.2 Eiseres heeft in de bezwaarprocedure bij brief van 19 januari 2006 aangegeven dat verweerder bekend was met haar psychische toestand. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen, teneinde te bezien of bij eiseres sprake was van psychische klachten (depressieve stoornis) als gevolg waarvan zij niet in staat was om het per aangetekende post verzonden besluit van 1 augustus 2005 af te halen. Het enkele standpunt van verweerder dat geen sprake was van een psychische stoornis is daartoe onvoldoende. De verwijzing naar de Aanvraag advies functieongeschiktheid, door de bedrijfsarts ondertekend op 21 juni 2005, is evenmin voldoende. In deze aanvraag zijn alleen belemmeringen en een prognose met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid vermeld. Een diagnose is niet gegeven. Uit deze aanvraag kan, gelet op de verwijzing van de bedrijfsarts naar de door eiseres gevolgde therapie en de redenen van zijn verzoek aan het UWV om een huisbezoek af te leggen, wel worden afgeleid dat de bedrijfsarts meer bekend was met de gezondheidstoestand van eiseres dan uit de voorhanden zijnde stukken naar voren komt. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat bij verweerder, gelet op de begeleiding door de bedrijfsarts gedurende een aantal jaren, meer medische stukken voorhanden zijn dan hetgeen door verweerder in de onderhavige procedure is overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, eventueel met de bedrijfsarts, alsnog onderzoek dient te verrichten naar de gezondheidstoestand van eiseres ten tijde hier van belang en zich daarbij dient uit te laten of hierin redenen zijn gelegen op grond waarvan de termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaar al dan niet verschoonbaar kan worden geacht. Hiertoe bestaat te meer aanleiding nu verweerder ermee bekend was dat eiseres in het verleden de door hem gezonden (aangetekende) post niet in ontvangst heeft genomen of heeft opgehaald bij het postkantoor en desondanks heeft gekozen voor aangetekende verzending van het ontslagbesluit van 1 augustus 2005, zonder gelijktijdige verzending daarvan per gewone post.
5.2.3 Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond.
6. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, bestaande uit de kosten van het door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener indienen van een beroepschrift (1 punt) en het verschijnen ter zitting (1 punt), waarbij per punt € 322,-- voor vergoeding in aanmerking komt, met een wegingsfactor 1 (zaak van gemiddeld gewicht).
Voorts wordt bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht ad € 141,-- aan haar moet worden terugbetaald.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 31 maart 2006;
draagt verweerder op een nieuwe besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon aan eiseres moet vergoeden;
gelast dat voornoemde rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 141,--, vergoedt;
IV. Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
3 mei 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.