RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/16863 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 10 mei 2007
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1960, van gestelde Palestijnse afkomst,
eiser, verblijvende in detentiecentrum Zeist te Soesterberg,
gemachtigde: mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. C. Georgescu, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Verweerder heeft op 18 april 2007 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 19 april 2007 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 1 mei 2007. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
1.4 Ter zitting heeft de rechtbank meegedeeld dat het onderzoek ter zitting wordt geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om het proces-verbaal van verhoor van 24 april 2007 aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser te overleggen en aan laatstgenoemde de mogelijkheid te bieden daarop te reageren.
1.5 Verweerder heeft bij faxbericht van 2 mei 2007 het voornoemde proces-verbaal overgelegd en daarbij toestemming gegeven de zaak buiten zitting af te doen.
1.6 Bij faxbericht van 4 mei 2007 heeft de gemachtigde van eiser op het overgelegde proces-verbaal gereageerd. De gemachtigde van eiser heeft daarnaast nog een uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Maastricht van 7 juni 2005 (geregistreerd onder de nummers 05/24047, 05/24048 en 05/24076) en een garantstelling van de stichting Lauw-Recht, beter bekend als Stil, van 3 mei 2007 overgelegd. Tevens is toestemming gegeven de zaak verder buiten zitting af te handelen.
1.7 Verweerder heeft bij faxbericht van 9 mei 2007 gereageerd op de door de gemachtigde van eiser nader overgelegde stukken en daarbij toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen.
1.8 De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe het volgende aan. Allereerst is eiser van mening dat verweerder in de gegeven omstandigheden af had moeten zien van toepassing van de bevoegdheid tot staandehouding. Ten tijde van de staandehouding was eiser namelijk als vrijwilliger aan het werk in café [bedrijfsnaam]. In dit café wordt elke dinsdagavond door de stichting [stil] (hierna: Stil) restaurant [naam] georganiseerd. Op deze avonden wordt door vreemdelingen zonder geldige verblijfsgunning gekookt en geholpen in de bediening. Stil biedt op deze manier een zinvolle activiteit, waarbij de vreemdelingen ook in contact kunnen komen met de bezoekers van het restaurant. Nu Stil door de gemeente wordt gesubsidieerd, het project Grenzeloos al jaren bestaat en de lokale autoriteiten van dit project op de hoogte waren, is eiser van mening dat hij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat deze situatie door het bevoegd gezag gedoogd werd. Het staande houden op een plek waar eiser zich juist veilig mocht wanen is in deze omstandigheden niet rechtmatig te achten.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder had kunnen volstaan met het toepassen van een lichter middel dan inbewaringstelling. Ter onderbouwing van dit standpunt is door eiser verwezen naar de garantstelling van Stil, waarbij Stil onder meer verklaart erop toe te zien dat eiser zich niet zal onttrekken aan het toezicht. Ook zal Stil bezien of terugkeer mogelijk is.
Ten slotte is door eiser bestreden dat verweerder voldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.5 Ten aanzien van eisers grief terzake de staandehouding overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 juli 2001, JV 2001/234 en de uitspraak van 17 juni 2002, JV 2002/338) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. De bevoegdheid van de bijzondere rechter in vreemdelingenzaken is in de Vw beperkt tot de beoordeling van op die wet gebaseerde vrijheidsontneming. Die wet biedt de rechtbank derhalve geen ruimte om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van aan de bewaring voorafgaande aanwending van bevoegdheden in een ander wettelijk kader, zoals de controle op de naleving van de voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet Arbeid Vreemdelingen (hierna: Wav). Daartoe moet men zich wenden tot de terzake van toetsing van dit optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid. Meer specifiek met betrekking tot de Wav-controle heeft de AbRS bij uitspraak van 8 juli 2002 (JV 2002/297) nog overwogen dat de Wav-controle dient te worden aangemerkt als een feitelijke handeling, niet zijnde een besluit, zodat de rechtmatigheid van die controle niet ter beoordeling van de vreemdelingenrechter staat. De rechtbank stelt op grond van het op ambtsbelofte en -eed opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 17 april 2007 (gedingstuk 3) vast dat de controle in het café Averechts op 17 april 2007 in het kader van de Wav is verricht. Nu eiser zich tijdens de Wav-controle niet kon legitimeren is er naar het oordeel van de rechtbank op dat moment een redelijk vermoeden van illegaliteit ontstaan, op grond waarvan eiser krachtens artikel 50, eerste lid, Vw staande kon worden gehouden.
2.6 Eisers betoog dat verweerder van deze bevoegdheid in de gegeven omstandigheden geen gebruik had mogen maken volgt de rechtbank niet. Daarvoor is allereerst van belang dat de uitvoering van de Vw een rijksaangelegenheid betreft die valt onder de verantwoordelijkheid van verweerder. Stil ontvangt weliswaar subsidie van de lokale overheid, maar van enige betrokkenheid van verweerder bij het ontplooien van deze plaatselijke initiatieven is niet gebleken. Ook is de rechtbank niet gebleken van een aan het café [bedrijfsnaam] (door verweerder toegekende) bijzondere toegekende status, bijvoorbeeld als noodopvang. Het dossier biedt bovendien geen aanknopingspunt voor de stelling dat van de zijde van verweerder het vertrouwen is gewekt dat zij in dit geval zou afzien van toepassing van de bevoegdheden die haar krachtens de vreemdelingenwet toekomen. Dat het project mogelijk bekend was bij de lokale autoriteiten maakt dit niet anders. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden niet heeft af hoeven te zien van haar bevoegdheid om op grond van artikel 50, eerste lid, Vw eiser staande te houden.
2.7 Met betrekking tot de grief van eiser dat volstaan had kunnen worden met het opleggen van een lichter middel, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 6 september 2005 (JV 2005/452), dat zij het oordeel of verweerder met een lichter middel kon volstaan slechts terughoudend dient te toetsen. In de, overigens pas na de zitting overgelegde, garantstelling van Stil heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. Zoals de AbRS in zijn uitspraak van 2 mei 2006 (JV 2006/245) heeft overwogen leidt de enkele aanwezigheid van een garantstelling niet zonder meer tot het achterwege laten dan wel het opheffen van de maatregel van bewaring. Niet in geschil is dat eiser niet rechtmatig in Nederlander verblijft. Evenmin is in geschil dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Voorts heeft eiser zich niet gehouden aan zijn vertrektermijn, heeft hij geen voldoende middelen van bestaan en heeft hij geen gevolg gegeven aan de verplichting ex artikel 4.39 Vb. Gelet op de voormelde niet betwiste gronden van bewaring en in aanmerking genomen dat eiser heeft verklaard niet te zullen meewerken aan zijn uitzetting, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De openbare orde vordert derhalve de bewaring. Met betrekking tot de door eiser overgelegde uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Maastricht, van 7 juni 2005 merkt de rechtbank op dat deze uitspraak op een andere situatie ziet dan de onderhavige zaak. Zo voorzag de garantstelling, anders dan bij eiser, in een vaste verblijfplaats. De vergelijking met de onderhavige zaak gaat derhalve reeds daarom niet op.
2.8 Ten aanzien van de vraag of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser op 23 april 2007 door de vreemdelingenpolitie is gehoord, waarmee een begin is gemaakt met de uitzettingshandelingen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder vooralsnog voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
2.9 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.10 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.11 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. de Ruiter, als griffier.
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.