ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4734

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282964 - FA RK 07-1290
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gezagsvoorziening in het kader van Turks huwelijksvermogensrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 mei 2007 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee Turkse echtgenoten, die hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De vrouw had verzocht om echtscheiding en om toekenning van het eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien beide partijen in Nederland wonen en de vrouw heeft gekozen voor toepassing van het Nederlandse recht. De rechtbank heeft de duurzame ontwrichting van het huwelijk als niet bestreden geacht en het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de gezagsvoorziening over de minderjarige toegewezen aan de vrouw, gezien de omstandigheden waaronder de man het gezin jarenlang heeft verwaarloosd en geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vrouw het eenhoofdig gezag krijgt. De verzoeken van de vrouw om de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen zijn afgewezen, omdat het eenhoofdig gezag haar de bevoegdheid geeft om zelfstandig over de verblijfplaats te beslissen.

Wat betreft de afwikkeling van het huwelijksvermogen heeft de rechtbank vastgesteld dat het Turkse recht van toepassing is, aangezien de echtgenoten Turkse nationaliteit hebben en geen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen huwelijksgoederengemeenschap is die voor verdeling vatbaar is, en heeft de verzoeken van de vrouw tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken door de enkelvoudige kamer van de sector familie- en jeugdrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
rekestnummer: FA RK 07-1290
zaaknummer: 282964
datum beschikking: 09 mei 2007
BESCHIKKING op het op 1 maart 2007 ingekomen verzoek van:
[de vrouw]
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. F. Arslan.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man]
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. --
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 13 maart 2007 van de zijde van de vrouw, met als bijlagen:
- het exploot van betekening van het verzoekschrift, en
- een door de procureur van de vrouw gecertificeerde referteverklaring d.d. 12 maart 2007 van de man.
BEOORDELING
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
De echtscheiding
Blijkens overgelegde bewijsstukken van de gemeente [...] hebben beide partijen de Turkse nationaliteit.
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Nu de vrouw onweersproken een keuze voor het Nederlandse recht heeft gedaan, zal de rechtbank krachtens art. 1, lid 4, van de Wet van 25 maart 1981, houdende regeling van het conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed en de erkenning daarvan, Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
De gezagsvoorziening en de gewone verblijfplaats van de minderjarige
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek om toekenning van het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan de vrouw en het verzoek tot vaststelling van de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw.
De vrouw heeft onweersproken de navolgende feiten aan haar verzoek om toekenning van het eenhoofdig gezag ten grondslag gelegd. De man heeft het gezin jarenlang verwaarloosd. Geregeld is er geweld gebruikt tegen de vrouw waarvan het kind getuige is geweest. Daarnaast is de communicatie tussen de man en de vrouw ernstig verstoord. Gelet op deze vaststaande feiten zal dit verzoek - waartegen de man zich overigens niet heeft verzet - in het belang van de minderjarige worden toegewezen. Tegen deze achtergrond heeft de vrouw onvoldoende belang bij haar verzoek om de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen. Immers, het bij deze beschikking aan haar toegekende eenhoofdig gezag brengt mee dat zij zelfstandig omtrent de gewone verblijfplaats van de minderjarige kan beslissen.
De echtelijke woning
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot - naar de rechtbank begrijpt - toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Het verzochte kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
De afwikkeling van het huwelijksvermogen
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot de verzoek ter zake de afwikkeling van het huwelijksvermogen.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens art. 4, tweede lid, onder 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Turkse recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Turkije geen partij is bij het verdrag, terwijl volgens het internationaal privaatrecht van deze staat zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet in dezelfde staat vestigden. Immers, partijen zijn op 20 februari 2000 in Turkije met elkaar gehuwd, de man woont sinds 12 november 1991 in Nederland terwijl de vrouw sinds 23 mei 2001 in Nederland woonachtig is.
De vrouw heeft in de eerste plaats verzocht de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen naar de rechtbank begrijpt aldus zal worden bepaald dat de man alle schulden voor zijn rekening zal nemen onder vrijwaring van de vrouw en zonder nadere verrekening. In de tweede plaats heeft de vrouw - in het lichaam van het verzoekschrift - verzocht voor het overige partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris, met benoeming van de notaris ten overstaan van wie de verdeling dient te geschieden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat partijen op enig moment voorafgaand aan of tijdens hun huwelijk huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Derhalve geldt het Turkse wettelijke huwelijksgoederenstelsel ook voor hen. Voor de periode vanaf de huwelijkssluiting tot 1 januari 2002 kende het Turkse Burgerlijk Wetboek (hierna ook: TBW) als wettelijk stelsel de algehele scheiding van goederen. Derhalve is tot 1 januari 2002 tussen partijen geen sprake van een huwelijksgoederengemeenschap die voor verdeling vatbaar is.
Per 1 januari 2002 is het (nieuwe) Turkse Burgerlijk Wetboek in werking getreden (vgl. art. 1029 van de wet van 22 november 2001, nr. 4721, Resmî Gazete nr. 24607 van 8 december 2001). Dit wetboek kent als wettelijk huwelijksgoederenregime een zogenaamd deelgenootschap in vermogensopbouw.
Nu is gesteld noch gebleken dat partijen voorafgaand aan de daartoe door het overgangsrecht gestelde datum van 1 januari 2003 (zie art. 10 van de Wet inzake de invoering en toepassing van het Turks Burgerlijk Wetboek, wet nr. 4722 van 3 december 2001, Resmî Gazete nr. 24607 van 8 december 2001) hebben gekozen voor een ander huwelijksgoederenregime, worden zij geacht vanaf 1 januari 2002 te hebben gekozen voor het wettelijke huwelijksgoederenregime. Derhalve wordt hun huwelijksvermogen vanaf 1 januari 2002 door dit regime beheerst. Dit wettelijke huwelijksgoederenregime houdt - kort weergegeven - het volgende in.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (art. 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijk vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn.
Als verwervingen worden beschouwd de tijdens dit deelgenootschap om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale verzekeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen, vervangende vermogensbestanddelen (art. 219 TBW).
Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schadevergoeding en de vervangende vermogensbestanddelen (art. 220 TBW). Iedere echtgenoot beheert zijn eigen vermogen en beschikt daarover.
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. Daarbij wordt de nettowaarde van de verwervingen in aanmerking genomen: van de verwervingen van de echtgenoot worden eerst de daarop drukkende schulden afgetrokken en de andere echtgenoot krijgt op hem een vordering ten bedrage van de helft van de nettowaarde (de zgn. deelgenootschapsvordering). Waardevermindering wordt niet in aanmerking genomen, een negatief saldo evenmin.
Tevens wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding (de zgn. bijdragevordering). Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerdere waarde. Is de waarde ten opzichte van de waarde aan het begin van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag.
Al deze vorderingen worden uiteindelijk tegenover elkaar gezet en in voorkomend geval verrekend. Het persoonlijk vermogen wordt hierbij in beginsel niet betrokken.
Verder geldt dat de echtgenoten met hun hele vermogen aansprakelijk zijn voor hun schulden (art. 224 TBW). Bij de beëindiging van het regime moet worden vastgesteld welke schulden er zijn, zowel onderlinge schulden als de schulden jegens derden. Vervolgens wordt een schuld toegerekend aan het deelvermogen waarop zij rust (art. 230 tweede volzin TBW). Is zulks niet mogelijk, dan wordt zij toegerekend aan de verwervingen.
Uit het voorgaande volgt dat ook na 1 januari 2002 tussen partijen geen sprake is van een huwelijksgoederengemeenschap die voor verdeling vatbaar is.
Nu de verdelingsverzoeken van de vrouw gezien het voorgaande een wettelijke grondslag ontberen dienen zij te worden afgewezen, ook is de man het blijkens zijn referteverklaring met deze verzoeken eens. Zulks laat natuurlijk onverlet dat indien partijen omtrent dit een en ander reeds afspraken hebben gemaakt deze door hen in beginsel dienen te worden nagekomen.
De proceskosten
De vrouw heeft verzocht de proceskosten tussen partijen te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Gelet op het feit dat deze procedure van familierechtelijke aard is, zal de rechtbank conform het verzoek van de vrouw beslissen.
BESLISSING
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op 20 februari 2000 te Turkije;
bepaalt dat voortaan alleen aan de vrouw het gezag zal toekomen over de minderjarige [het kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats in Nederland], en verklaart deze gezagsvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte te [adres], en verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.M.A.L. de Backer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2007.