Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/4042 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats in Turkije], Turkije, eiser,
de Commandant Luchtstrijdkrachten, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Bij brief van 16 maart 2005 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om hem toe te staan zijn huisraad bij een tweetal adressen op te halen (in verband met zijn verhuizing naar [plaats in Turkije], Turkije, per 25 april 2005).
2. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 april 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 februari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 mei 2006, ingekomen bij de rechtbank op 8 mei 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
4. Het beroep is op 22 maart 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is (met bericht van verhindering) niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.W.C. Naalden.
1. De rechtbank bij de beoordeling van het onderhavige beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser heeft bij zijn van 16 maart 2005 aangegeven dat hij woonachtig is in [plaats in Duitsland], Duitsland, en dat hij medio april 2005 zal verhuizen naar [plaats in Turkije], Turkije. Bij zijn vorige verhuizing naar [plaats in Duitsland] was het onmogelijk om alle huisraad mee te nemen. Hij verzoekt derhalve om toestemming om de verhuizer een deel van zijn huisraad op te laten halen in [plaats in Nederland] en het andere deel in [plaats in Duitsland].
1.2 Verweerder heeft in het primaire besluit van 30 maart 2005 aan eiser medegedeeld dat hij in verband met zijn aanstaande plaatsing in Turkije en de verhuizing naar [plaats in Turkije] op grond van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, c en g, van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM) in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de transportkosten. Naar vast beleid wordt, indien naast inboedel tevens een personenauto moet worden vervoerd, een 40-voetscontainer ter beschikking gesteld. Indien additionele inboedel moet worden verscheept, dienen de daaraan verbonden meerkosten in beginsel voor rekening van de militair te komen. Eisers verzoek wordt afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2 Eiser heeft in zijn aanvullend bezwaarschrift van 19 augustus 2005 aangegeven dat hij schade heeft geleden. Enerzijds bestaat de schade uit kosten gemaakt voor onderhoud en inspectie om zijn voertuig een ongestoorde periode in Turkije te kunnen rijden en door de Turkse inspectie te laten komen, anderzijds is sprake van kosten in verband met de opdracht tot verkoop. De auto is nog niet verkocht en hij heeft stallingskosten gemaakt. Eiser heeft verweerder verzocht de door hem gemaakte extra kosten te vergoeden dan wel zijn tweede auto, welke als gevolg van de afwijzing is achtergebleven, op rijkskosten te laten verschepen.
1.3 Blijkens een gespreksnotitie van 25 januari 2006 heeft eiser tijdens een telefonisch gehouden hoorzitting op voornoemde datum gemeld dat zijn inboedel uiteindelijk in één 40-voetscontainer is vervoerd en dat hij zijn auto zelf naar Turkije heeft gereden. Hij wenst vergoeding van de stallingskosten van de auto van zijn echtgenote.
1.4 Blijkens een gespreksnotitie van 26 januari 2006 heeft eiser tijdens een telefoongesprek op deze datum medegedeeld dat hij niet zozeer bezwaar maakt tegen het feit dat hij niet op twee plaatsen zijn inboedel mocht inladen, maar tegen de mededeling dat hij maar één 40-voetscontainer mocht gebruiken voor zijn inboedel, inclusief auto. Eiser meent dat hij recht had op vervoer met een 40-voetscontainer en een 20-voetscontainer voor de tweede auto (de auto van zijn echtgenote). De reis- en verblijfkosten van eiser en zijn echtgenote, verbonden aan het vervoer van zijn auto naar Turkije, zijn vergoed.
1.5 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat naar vast beleid een 40-voetscontainer ter beschikking wordt gesteld indien naast inboedel tevens een personenauto moet worden vervoerd. De aan het vervoer van de personenauto naar Turkije verbonden reis- en verblijfkosten zijn voorts aan eiser vergoed in ruil voor de kosten van twee vliegtickets voor de verhuisreis van Nederland naar Turkije. Met de oprichting van Defensie Bureau Buitenland (DBB) op 1 april 2004 is een eenduidige en strikte toepassing van regelgeving en beleid beoogd. Voor deze datum bestonden in de uitvoeringspraktijk ten aanzien van militairen van verschillende krijgsmachtdelen en zelfs binnen de krijgsmachtdelen verschillen. Na deze datum is per abuis in een aantal gevallen onjuiste aanspraken verleend. Verweerder acht zich niet verplicht om die fouten tot in het oneindige te herhalen. Het vullen van de gehele 40-voetscontainer met inboedel, zoals in het geval van eiser, zonder dat er van een uitzonderlijke situatie sprake was, impliceerde al een onjuiste (te ruime) toepassing van regelgeving, aldus verweerder.
2. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat het verhuisbedrijf zijn inboedel uiteindelijk wel op twee adressen heeft opgehaald, maar dat dit uit coulance is gedaan. Hij acht het standpunt van DBB dat artikel 15, derde lid, van het VKBM van toepassing kan zijn indien zowel een inboedel als een personenauto vervoerd wordt onlogisch. Bij het vervoer van een personenauto in een 40-voets-container is het in verband met veiligheids-overwegingen onmogelijk om nog veel inboedel in de buurt van de auto in te laden. Volgens DBB zou het acceptabel zijn dat een militair met een personenauto bij een verhuizing buiten Europa moet verhuizen met één 20-voetscontainer. Eiser acht dit feitelijk onmogelijk. Een redelijke uitleg van de relevante bepalingen is dat uitgangspunt is dat verhuisd kan worden met een 20-voetscontainer en dat ook de personenauto vervoerd wordt (waarschijnlijk ook in een 20-voetscontainer). Daarnaast bestaat de mogelijkheid om voor de militair een extra voorziening te treffen. In eisers situatie was het gebruikelijk dat de voorziening ex artikel 15, derde lid, van het VKBM beschikbaar was. Dat blijkt uit het feit dat zijn collega's ter plaatse allen met een 40-voetscontainer voor de inboedel en een 20-voetscontainer voor de auto zijn verhuisd. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel met verwijzing naar maj. [X] (geplaatst december 2004), maj. [Y] (geplaatst januari 2005) en kol. [Z]. (geplaatst augustus 2005). Bij gebrek aan wetenschap omtrent het gevoerde beleid betwist eiser dat van een vast beleid sprake is, waarbij maximaal de kosten voor een 40-voets-container worden vergoed. Eiser betwist het standpunt van verweerder dat zijn verhuisopdracht is verstuurd op 16 april 2005 en die van kol. [Z] op 23 februari 2005.Eiser stelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat in voornoemde gevallen fouten zijn gemaakt.
3.1 Artikel 11 van het VKBM bepaalt dat ten aanzien van verhuizingen anders dan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de tegemoetkoming in de verhuiskosten gelijk is aan een tegemoetkoming in:
a. de reis- en verblijfkosten die voor de militair en zijn gezin zijn verbonden aan de reis naar de nieuwe woning, mits het een verhuizing betreft van, naar of in een buiten Nederland gelegen land;
b. transportkosten;
c. overige kosten, mits een eigen huishouding wordt gevoerd op de datum van de verplaatsing of de indiensttreding en de eigen huishouding wordt voortgezet na de verhuizing.
3.3 Artikel 15 van het VKBM, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. (...)
2. Onder de transportkosten, bedoeld in de artikelen 10 en 11, worden bij een verhuizing van, naar of in het buitenland verstaan de kosten van:
a. het transport van de inboedel van de militair en de medeverhuizende gezinsleden; de tegemoetkoming is echter bij verhuizingen van en naar een land gelegen buiten Europa met uitzondering van Kreta, beperkt tot de kosten van het vervoer van een 20-voets container;
b. (...)
c. de opslag en het transport van de in Nederland achtergelaten inboedel voor zover het een verhuizing betreft naar een land gelegen buiten Europa met uitzondering van Kreta;
(...)
g. het transport van één personenauto of motorrijwiel indien het betreft een verplaatsing naar een land buiten Europa en terug;
3. Het bevoegde gezag kan, indien de uitoefening van de functie zulks naar zijn oordeel vereist of om reden van doelmatigheid, afwijken van de beperking bedoeld in het tweede lid, onder a, tot maximaal het vervoer van een 40-voets container.
4. (...)
4. Verweerder hanteert het beleid dat bij verhuizing naar een land gelegen buiten Europa, indien naast de inboedel tevens een personenauto moet worden vervoerd, om reden van doelmatigheid een 40-voetscontainer ter beschikking wordt gesteld. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat voornoemd beleid niet in een schriftelijke beleidsregel is vastgelegd. Sinds de oprichting van DBB is aansluiting is gezocht bij de bestaande, gelijkluidende, gedragslijn van de Koninklijke Marine.
De rechtbank acht voornoemd beleid niet kennelijk onredelijk of onjuist.
5.1. De rechtbank overweegt dat eiser op grond van het VKBM met het toekennen van een 40-voetscontainer reeds de maximale tegemoetkoming heeft ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder g, van het VKBM is tegemoetkoming in de transportkosten van een motorvoertuig beperkt tot één personenauto. Derhalve bestaat geen recht op tegemoetkoming in de transportkosten van een tweede personenauto, zoals door eiser is verzocht. Met de vergoeding van de reis- en verblijfkosten van eiser en zijn echtgenote, verbonden aan het vervoer van zijn auto naar Turkije, is, zoals verweerder heeft gesteld, deze maximale tegemoetkoming zelfs overschreden. Voor een andere interpretatie van het VKBM bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte.
5.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat sinds de oprichting van DBB een eenduidige naleving van de regelgeving wordt beoogd. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, heeft verweerder bij zijn verweerschrift een afschrift van de verhuisopdrachten met betrekking tot eiser en de na hem vertrokken kol. [Z] gevoegd. Hieruit blijkt dat de verhuisopdracht voor kol. [Z] is gegeven op 23 februari 2005 en die van eiser op 15 april 2005. Ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven het hem niet bekend is dat de door eiser genoemde militairen wel een tweede auto mochten vervoeren. Indien dit wel het geval is geweest, berust dit op een fout. Navraag bij DBB heeft geleerd dat na eiser nog vier militairen zijn geplaatst in [plaats in Turkije] en dat de tegemoetkoming bij deze militairen is beperkt tot één 40-voetscontainer, aldus verweerder. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van ruimere tegemoetkomingen aan militairen, gegeven bij verhuisopdrachten die dateren na de verhuisopdracht van eiser, niet is gebleken.
De rechtbank overweegt dat er geen aanknopingspunten zijn om het standpunt van verweerder dat, voor zover aan de door eiser genoemde militairen wel transport met een extra 20-voetscontainer is toegekend, het om een fout gaat voor onjuist te houden. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijv. uitspraak Centrale Raad van Beroep d.d. 24 februari 2005, www.rechtspraak.nl LJN: AS8553) is het bestuursorgaan niet op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden om onjuiste beslissingen te herhalen, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
6. De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat verweerder de afwijzing van eisers verzoek tot vergoeding van transport een tweede personenauto naar Turkije in redelijkheid heeft kunnen handhaven.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
3 mei 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.