Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [gemeente A], eiser,
de Commandant Koninklijke Marechaussee, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Eiser, wachtmeester der eerste klasse bij de Koninklijke Marechaussee (KMar), behoort tot de categorie wachtmeester (wmr) specifiek.
2.1 Eiser heeft naar aanleiding van de brief van 4 april 2005 van de Bevelhebber der KMar, waarin doorstroming van de categorie wmr specifiek naar bovenbouwfuncties wordt opengesteld, verzocht om ingedeeld te worden bij het bestand der wachtmeesters categoraal onder gelijktijdige toelating tot de Hogere Onderofficiersvorming KMar (HOOV KMar).
2.2 Bij brief van 1 augustus 2005 is eiser uitgenodigd om deel te nemen aan een assessment. Dit assessment heeft plaatsgevonden op 28 september 2005.
3. Bij ongedateerd besluit, ontvangen door eiser op 16 november 2005, heeft het Hoofd selectie advies commissie HOOV wmr-spec eiser medegedeeld dat hij niet is geselecteerd voor een plaats op de HOOV KMar.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 november 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 juni 2006, ingekomen bij de rechtbank op 19 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 22 maart 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. T.H. ten Wolde als zijn raadsvrouwe.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk en drs. J.M. van Vaalen.
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit allereerst op het standpunt gesteld dat aan het ongedateerde primaire besluit, door eiser ontvangen op 16 november 2005, een bevoegdheidsgebrek kleeft, nu dit besluit genomen had dienen te worden namens verweerder. Het bevoegd gezag neemt het primaire besluit geheel voor zijn rekening en het bevoegdheidsgebrek wordt met verwijzing naar artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht te zijn hersteld. Eiser wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad, aldus verweerder.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiser niet ten onrechte voor het volgen van de HOOV KMar is afgewezen. Verweerder meent dat met het standpunt van eiser dat de lagere score op het onderdeel 'woordenlijst' van de capaciteitentest, die onderdeel uitmaakt van het assessment, mede voortkwam uit vermoeidheid omdat hij een dag voorafgaand aan het assessment is teruggekomen van een dienstreis uit [land A], geen rekening kan worden gehouden. Eiser heeft hiervan geen melding heeft gemaakt voor aanvang van de test, aldus verweerder.
Verweerder meent tenslotte dat eiser, gelet op het tevoren vastgesteld Protocol selectie wmr specifiek (hierna: het Protocol), had kunnen zien dat diens score de toelating tot de HOOV KMar onmogelijk maakte.
2. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat hij bij brief van 1 augustus 2005 is uitgenodigd om op 28 september 2005 te verschijnen voor het assessment. Hij werkte de gehele maand september 2005 op detacheringsbasis voor de Landelijke Vliegpoule ten behoeve van het Bureau Uitzetting en Verwijderingen van het District KMar Schiphol. Dit bracht met zich mee dat eiser in die maand veel vluchten naar het buitenland maakte. Eiser voorzag, gelet op zijn vliegschema, dat hij op de dag voor de voorgestelde testdatum terugkwam van een dienstreis uit [land A]. Een goede voorbereiding op het af te leggen assessment was daardoor bij voorbaat een illusie. Om die reden heeft eiser begin september 2005 contact opgenomen met het Hoofd Sectie Instroom KMar, de majoor G., en verzocht hem te plaatsen op een testdatum in oktober 2005. Dit verzoek is afgewezen omdat, volgens maj. G., iedere kandidaat vóór 1 oktober 2005 getest diende te worden. Wel is eiser medegedeeld dat hij deze omstandigheden voorafgaand aan het assessment kon melden en dat daarmee rekening zou worden gehouden. Eiser heeft deze omstandigheden voorafgaand aan het assessment gemeld bij de testleidster, maar er werd, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de brief van 1 augustus 2005, geen andere testdatum gepland. Wel zou er een notitie worden gemaakt van zijn opmerking. Ook tijdens het competentiegericht interview met de psycholoog heeft hij van voornoemde omstandigheden melding gemaakt. Verweerder heeft voornoemde omstandigheden zonder nadere motivering terzijde geschoven. Op geen enkele wijze is duidelijk geworden waarom de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet kunnen leiden tot een nieuw testmoment. Eiser heeft in dit kader gesteld dat het feitelijk onjuist is dat in oktober 2005 geen selectiedagen meer mogelijk waren, nu meerdere wachtmeesters, onder wie wmr der eerste klasse R., in die maand in de gelegenheid zijn gesteld deel te nemen aan het assessment.
3.1 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement kan de militair, al dan niet op eigen aanvraag - in voorkomend geval bij toepassing van artikel 20 dan wel artikel 43, eerste lid - worden aangewezen voor het volgen van een opleiding ter verkrijging van de benodigde kennis en vaardigheid voor de vervulling van functies binnen andere groepen van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd.
3.2 Ingevolge artikel 2 van de Regeling opleidingen militairen (hierna: ROM) vindt aanwijzing voor een opleiding door de bevelhebber plaats op grond van
a. de behoefte van de organisatie, en
b. de beschikbaarheid en de geschiktheid van de militair.
3.3 In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de ROM wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan onder de bevelhebber:
de bevelhebber van het desbetreffende krijgsmachtdeel of de commandant van het wapen der KMar.
4. Allereerst overweegt de rechtbank dat het primaire besluit weliswaar onbevoegd is genomen, maar dat dit bevoegdheidsgebrek bij het bestreden besluit is geheeld. Het bestreden besluit is bevoegd genomen door verweerder en daarin heeft verweerder aangegeven dat hij het primaire besluit in zijn geheel voor zijn rekening neemt.
5.1.1 De selectieprocedure voor de HOOV, zoals hier aan de orde, is uitgevoerd aan de hand van het Protocol selectie wachtmeester specifiek voor middenkaderniveau (hierna: het Protocol).
5.1.2 Niet in geschil is dat eiser bij de capaciteitentest op drie onderdelen een 6 en op één onderdeel (woordenlijst) een 3 heeft gescoord. Hierdoor heeft eiser, gelet op het Protocol, een zodanig negatieve score bij de capaciteiten-test behaald dat verdere deelname aan de selectie niet mogelijk is.
5.2 Eiser stelt evenwel dat hij aan maj. G. heeft verzocht om uitstel van het assessment, zoals is weergegeven bij rechtsoverweging 2. Niet betwist is dat eiser hetgeen besproken is bij zijn verzoek tijdens de hoorzitting in bezwaar naar voren heeft gebracht. Tijdens deze hoorzitting was ook maj. G. aanwezig. Niet betwist is dat maj. G. bij deze hoorgelegenheid niet heeft ontkend dat eiser voornoemd verzoek om uitstel om genoemde redenen heeft ingediend. Hetgeen overigens is besproken tijdens de hoorzitting is onduidelijk gebleven, nu partijen hierover van mening verschillen en door verweerder nimmer een verslag van de hoorzitting is opgemaakt. Uitgaande van de omstandigheden die eiser bij zijn verzoek om uitstel heeft besproken met maj. G. alsmede de uitdrukkelijke mededeling in de uitnodiging van 1 augustus 2005 dat goed uitgerust zijn de beste voorbereiding is voor dit assessment, had verweerder aanleiding moeten zien om eiser in de gelegenheid te stellen om het assessment later af te leggen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, anders dan maj. G. aan eiser heeft meegedeeld, wel de mogelijkheid bestond om in oktober 2005 aan het assessment deel te nemen. Verweerder heeft immers erkend dat dit in een aantal gevallen is gebeurd. Dat hieraan andere - bijzondere - omstandigheden ten aanzien van de betrokken wachtmeesters ten grondslag lagen dan de eiser betreffende omstandigheden, acht de rechtbank in dit verband niet van belang. Voorts kan het enkele gegeven dat reeds een eerdere geplande datum voor het assessment in september 2005 is verschoven aan het belang van eiser bij verschuiving van het assessment in verband met de door hem aangevoerde omstandigheden niet afdoen.
De rechtbank is van oordeel dat deze bijzondere omstandigheden, die voortkomen uit de wijze waarop eiser zijn functie diende te vervullen, verweerder aanleiding hadden moeten geven om eiser alsnog deel te laten nemen aan het assessment dan wel de inmiddels daarvoor in de plaats gekomen selectieprocedure. Door de afwijzing van eiser voor de HOOV te handhaven, heeft verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen.
5.3 Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond.
6. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, bestaande uit de kosten van het door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener indienen van een beroepschrift (1 punt) en het verschijnen ter zitting (1 punt), waarbij per punt € 322,-- voor vergoeding in aanmerking komt, met een wegingsfactor 1 (zaak van gemiddeld gewicht).
Voorts wordt bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,-- aan hem moet worden terugbetaald.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 8 mei 2006;
draagt verweerder op een nieuwe besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) als rechtspersoon aan eiser moet vergoeden;
gelast dat voornoemde rechtspersoon aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 141,--, vergoedt;
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
3 mei 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.