ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4580

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/17076 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 mei 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiseres, die van Surinaamse nationaliteit is en zich op dat moment in een politiecel bevond. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie met het oog op uitzetting, maar eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onder behandeling was van een medisch specialist en dat deze overplaatsing naar een Huis van Bewaring had afgeraden. De rechtbank oordeelde dat vreemdelingenbewaring altijd gericht moet zijn op verwijdering uit Nederland, maar dat er in dit geval geen zicht op uitzetting bestond, omdat er geen uitzettingshandelingen werden verricht zolang eiseres niet was overgeplaatst. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring, waarbij ook de proceskosten van eiseres werden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in vreemdelingenzaken, vooral wanneer medische omstandigheden een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/17076 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 2 mei 2007
inzake
[eiseres], geboren op geboortedatum] 1963, van Surinaamse nationaliteit,
eiseres, verblijvende in het cellencompex Zuid-Oost te Amsterdam,
gemachtigde: mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. C. Georgescu, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Verweerder heeft op 19 april 2007 aan eiseres met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiseres heeft hiertegen op 20 april 2007 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 1 mei 2007. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiseres heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe ten eerste aan dat eiseres op onjuiste gronden in bewaring is gesteld. Eiseres is namelijk van menig dat er geen sprake is van een verdenking van een misdrijf, zodat dit ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Ook de grond “niet beschikken over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb” zou niet van toepassing zijn op eiseres, aangezien de vreemdelingenpolitie de beschikking zou hebben over het paspoort van eiseres. Met betrekking tot de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft eiseres bovendien nog aangevoerd dat zij weliswaar niet is ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie, maar wel beschikt over een vaste verblijfplaats.
Daarnaast heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat er geen zicht op uitzetting bestaat nu eiseres om medische redenen in een politiecel verblijft en niet kan worden overgeplaatst naar een Huis van Bewaring.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ten aanzien van de grief dat eiseres vanwege onjuiste gronden in bewaring is gesteld wordt het volgende overwogen. Aan de maatregel van bewaring is door verweerder het volgende ten grondslag gelegd; eiseres wordt verdacht van het plegen van een misdrijf, eiseres beschikt niet over een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb, eiseres heeft zich niet gemeld bij de korpschef en eiseres heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.
Met betrekking tot deze laatste grond geldt dat inschrijving in de GBA leidend is voor het al dan niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats. Nu eiseres erkent dat zij niet is ingeschreven in de GBA, kan niet worden gesteld dat eiseres een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Aangaande de stelling van eiseres dat er thans niet meer sprake is van verdenking van een misdrijf is het volgende van belang. Uit gedingstuk 1 (proces-verbaal van aanhouding) kan worden afgeleid dat eiseres is aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 2.1.B Opiumwet, hetgeen een misdrijf is. Uit het proces-verbaal van overname (gedingstuk 7) leidt de rechtbank af dat het strafvorderlijk belang van vrijheidsbeneming in het kader van het strafrechtelijk voortraject op 19 april 2007 om 16:15 uur is komen te vervallen. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat er niet langer sprake was van een strafrechtelijke verdenking. Ook de overige gedingstukken bieden voor deze conclusie geen aanknopingspunt. Verweerder heeft derhalve het feit dat eiseres verdacht wordt van het plegen van een misdrijf terecht als grond voor de maatregel van bewaring kunnen aanvoeren.
De rechtbank stelt tevens vast dat door eiseres niet weersproken is dat zij zich niet gemeld heeft bij de korpschef. Daargelaten de vraag of het niet beschikken over identiteitspapieren als bedoeld in artikel 4.21 Vb terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd, zijn de hiervoor besproken gronden reeds voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
2.5 Bij de beoordeling van de grief dat er geen zicht zou zijn op uitzetting van eiseres is van belang dat eiseres zich nog steeds bevindt in een politiecel. De reden hiervan is vermeld in de telefoonnotitie van verweerder van 27 april 2007. Uit deze telefoonnotitie blijkt dat eiseres momenteel onder behandeling is van een medisch specialist en binnenkort aan haar enkel zal worden geopereerd. De specialist zou overplaatsing van eiseres uit het cellencomplex hebben afgeraden.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat vreemdelingenbewaring te allen tijde gericht dient te zijn op verwijdering van de vreemdeling uit Nederland. Verweerder heeft ter zitting echter verklaard dat er geen enkele uitzettingshandeling wordt verricht zolang eiseres niet is overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. Gelet op het advies van de medisch specialist is verweerder vooralsnog niet voornemens om tot overplaatsing over te gaan. Wanneer eiseres geopereerd zal worden en wat de datum van overplaatsing zal kunnen zijn is uit de stukken noch ter zitting duidelijk geworden. Derhalve is niet uitgesloten dat eiseres nog geruime tijd in het cellencomplex zal verblijven zonder dat verweerder tot uitzettingshandelingen over zal gaan. Dit brengt met zich mee dat vanaf heden niet kan worden gezegd dat er zicht op uitzetting bestaat.
2.6 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiseres vanaf heden onrechtmatig is. Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, waarbij de rechtbank geen aanleiding ziet om aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen.
2.7 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste
lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 mei 2007;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007, in tegenwoordigheid van mr. K. Dankers, als griffier.
de griffier de rechter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.