RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer: 09/028546-04
's-Gravenhage, 7 mei 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [gemeente A] op [datum] 1970,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 april 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr K. van der Voort, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr I.J.E.H.C. Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het blijven volgen van de behandeling bij De Waag.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, impliciet meest subsidiair, en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank heeft het volgende overwogen met betrekking tot het onder 1 aan verdachte telastgelegde feit.
Verdachte heeft een relatie gehad met de moeder van Savanna ([moeder van Savanna]) en is ook bij de geboorte van Savanna (op [datum] 2001) aanwezig geweest. Verdachte heeft Savanna als baby enkele maanden mede verzorgd. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte zich in deze periode, al dan niet tezamen en in vereniging met genoemde [moeder van Savanna], heeft schuldig gemaakt aan mishandelingen van Savanna. Evenmin zijn er aanwijzingen dat Savanna in deze periode ondervoed was.
De samenwoning tussen verdachte en [moeder van Savanna] is hierna beëindigd. [moeder van Savanna] is elders gaan wonen en heeft alleen voor Savanna gezorgd. Savanna is vervolgens uit huis geplaatst en gedurende enkele maanden opgenomen geweest in het [A] Centrum te [gemeente B]. Savanna is vanaf juni 2002 weer bij haar moeder gaan wonen in een woning te [gemeente C].
Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zich in de periode vanaf de beëindiging van de samenwoning met [moeder van Savanna] tot juni 2002 heeft schuldig gemaakt aan de mishandelingen van Savanna.
Vanaf juni 2002 werd verdachte geleidelijk aan steeds meer door [moeder van Savanna] ingeschakeld als oppas voor Savanna. De gewoonte ontstond dat Savanna vrijwel elke week bij verdachte kwam logeren vanaf donderdagavond tot vrijdagmiddag/avond. Verder bezocht verdachte [moeder van Savanna] en Savanna (en de nieuwe partner(s) van [moeder van Savanna]) praktisch iedere zondagmiddag/avond een aantal uren in hun woning in [gemeente C].
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zowel bij hem thuis als in de woning van [moeder van Savanna] Savanna meermalen heeft geslagen en onder de koude douche gezet en dat hij éénmaal een lap in de mond van Savanna heeft geduwd. Deze handelingen zijn aan te merken als even zovele mishandelingen. Verdachte heeft deze handelingen met name verricht in het laatste levensjaar van Savanna. De moeder van Savanna was meestal degene die verdachte hiertoe de instructies gaf. Soms deed ook haar vriend, later haar echtgenoot [echtgenoot] dit.
Verdachte heeft deze mishandelingen aldus steeds gepleegd tezamen en in vereniging met [moeder van Savanna] en/of [echtgenoot]. Verdachte heeft Savanna ook meermalen opgesloten in een 'strafhokje'. Ongetwijfeld heeft dit Savanna veel leed gedaan, maar deze wijze van leedtoevoeging is niet aan te merken als mishandeling, zoals omschreven in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. In dit artikel is niet strafbaar gesteld het toevoegen van leed, maar het (opzettelijk) toebrengen van pijn en/of letsel.
Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte zich, al dan niet tezamen en in vereniging met [moeder van Savanna] en/of [echtgenoot], zou hebben schuldig gemaakt aan de andere in de telastelegging omschreven feitelijke handelingen.
Ten aanzien van het verwijt dat verdachte Savanna te weinig en/of onregelmatig eten en/of drinken heeft gegeven merkt de rechtbank nog op dat niet gebleken is dat verdachte op de momenten dat Savanna bij hem logeerde eten en/of drinken heeft onthouden en/of haar in dat opzicht slecht heeft verzorgd en dat verdachte overigens niet belast was met de verzorging en voeding van Savanna.
Van deze bewezen verklaarde mishandelingen (meermalen slaan en onder de koude douche zetten en éénmaal het duwen van een lap stof in de mond van Savanna) kan niet gezegd worden dat deze hebben geleid tot de dood van Savanna, dan wel tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank onderschrijft de stelling van de officier van justitie dat ondervoeding als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, maar er is, zoals hierboven opgemerkt, geen bewijs voorhanden dat verdachte handelingen heeft gepleegd die tot de bij Savanna vastgestelde ondervoeding hebben geleid.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit; volgens haar kan niet bewezen worden dat verdachte opzet had op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij het vreselijk en afschuwelijk vond om Savanna in een kastje op te sluiten en dat hij het idee had dat dit niet hoorde. Hiermee heeft verdachte zelf aangegeven dat hij zich bewust was van de ongeoorloofdheid van zijn gedrag. Daarmee staat vast dat zijn opzet ook gericht was op de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de gewoonte om Savanna in het strafhokje te plaatsen eerst enige tijd voor de geboorte van haar halfzusje [halfzusje] (geboortedatum [datum] 2004) is aangevangen. De rechtbank acht daarom ook ten aanzien van dit feit een kortere periode bewezen dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan.
Ook dit feit heeft verdachte steeds gepleegd op instructie van [moeder van Savanna] en/of [echtgenoot]. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte Savanna heeft opgesloten als zij bij hem thuis logeerde. De rechtbank acht derhalve bewezen het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn nicht, tevens ex-partner [moeder van Savanna], en haar latere partner [echtgenoot] de zeer jonge dochter van die [moeder van Savanna], Savanna genaamd, mishandeld door haar meermalen te slaan en onder de koude douche te zetten en haar een lap in de mond te stoppen. Ook heeft verdachte samen met voornoemde [moeder van Savanna] en [echtgenoot] Savanna meermalen opgesloten in een 'strafhokje'.
De rechtbank acht deze feiten zeer ernstig. Savanna was een jong en kwetsbaar meisje. Door het handelen van verdachte heeft hij Savanna pijn, leed en angst toegebracht.
De rechtbank houdt er wel rekening mee dat verdachte onder zware druk stond van deze [moeder van Savanna] en dat hij volgens de beide gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum (J.M.J.F. Offermans, psychiater, en C.M. van Deutekom, psycholoog) door zijn persoonlijkheidsstoornis onvoldoende weerstand kon bieden aan deze druk.
De rechtbank volgt de conclusie van de beide gedragsdeskundigen, dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende kenmerken en dat de telastgelegde feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank volgt de beide deskundigen ook in hun inschatting dat de kans op recidive niet groot moet worden geacht aangezien de telastgelegde feiten lijken te zijn gerelateerd aan de persoon van voornoemde [moeder van Savanna] en het onwaarschijnlijk moet worden geacht dat verdachte opnieuw zo ver zal gaan in zijn gedrag als bij deze [moeder van Savanna] het geval is geweest.
De rechtbank neemt ook het advies van de deskundigen over dat een behandeling van verdachte geïndiceerd is om het recidivegevaar terug te dringen.
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op een uittreksel uit het documentatieregister betreffende verdachte d.d.10 december 2004, waarin staat vermeld dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie.
Nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie - alleen de eenvoudige mishandeling bewezen acht en ook niet de gehele telastgelegde periode bewezen acht, zal zij aan verdachte een werkstraf van een kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Wel volgt zij de officier van justitie in haar eis voor wat betreft de voorwaardelijke gevangenisstraf met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarde van voortzetting van behandeling van verdachte bij De Waag.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14d, 22c (oud), 22d, 47, 57, 282, 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair, impliciet primair, impliciet subsidiair en impliciet meer subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 primair, impliciet meest subsidiair, en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 primair, impliciet meest subsidiair:
Medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 primair:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 (HONDERD EN TWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (ZESTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt het voortzetten van zijn behandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs R. Elkerbout, voorzitter,
E.M.J. Raeijmaekers en S.W.E. de Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2007.