RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06/38881 (beroep) AWB 06/38882 (beroep)
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 februari 2007
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1966,
en
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1968,
mede ten behoeve van hun twee minderjarige kinderen,
allen burgers van de Unie van Servië en Montenegro,
eisers,
gemachtigde: mr. A. Barada, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eisers hebben bij brief van 1 juli 2003 een zogenaamde 14/1-aanvraag ingediend. Hierbij verzoeken eisers de Minister om met gebruikmaking van haar discretionaire bevoegdheid, de zaak alsnog te heroverwegen. Verweerder heeft bij besluit van 30 juli 2003 aan eisers te kennen gegeven, aan hun verzoek geen gehoor te zullen geven. Eisers hebben hiertegen op 19 december 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 augustus 2006 heeft verweerder medegedeeld de 14/1-aanvraag als een herhaalde asielaanvraag op te vatten. Verweerder heeft het besluit van 30 juli 2003 ingetrokken en heeft, eveneens bij brief van 9 augustus 2006, eisers bezwaar doorgestuurd naar de rechtbank ter behandeling als (fictief) beroep. Eisers hebben hiertegen op 11 augustus 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 december 2006. Eisers zijn (met uitzondering van de twee kinderen) in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eisers hebben op 11 januari 2000 aanvragen ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 24 november 2000 afgewezen. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 20 januari 2003 (AWB 02/44448 en 02/44449) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats Arnhem het beroep ongegrond verklaard. Door ongegrondverklaring van het beroep zijn de besluiten van 24 november 2000 onherroepelijk geworden. Naar aanleiding van het door eisers aangetekende bezwaar tegen verweerders brief van 25 november 2003 heeft verweerder aanvankelijk, bij besluit van 25 juni 2004, overwogen dat het bezwaar niet-ontvankelijk beschouwd diende te worden, aangezien verweerders brieven van 30 juli 2003 en 25 november 2003 niet als besluit aangemerkt dienden te worden. Nadat eisers hiertegen op 20 juli 2004 beroep hadden aangetekend, heeft verweerder bij brief van 7 februari 2005 de bestreden beschikkingen ingetrokken, waarop eisers hun beroep hebben ingetrokken. Bij brief van 8 mei 2006 heeft verweerder aan de gemachtigde van eisers medegedeeld: “Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2004 (…) kan uw brief van 01 juli 2003 worden beschouwd als een aanvraag. In dit licht bezien is mijn reactie van 30 juli 2003 op uw brief een besluit, waartegen het indienen van een rechtsmiddel mogelijk is.(…) Om op de asielaanvraag van bovengenoemde vreemdelingen te kunnen beslissen, nodig ik (…) uit voor een gehoor.”
2.3 Bij brief van 10 juli 2006 heeft de gemachtigde van eisers aan verweerder medegedeeld: “In vervolg op uw brief van 8 mei (…) bericht ik u dat kliënten niet op het door u geplande gehoor zullen verschijnen omdat zij nimmer een asielverzoek hebben ingediend noch zo’n verzoek hebben beoogd. (…) De aanvraag van kliënten heeft geen karakter van een asielaanvraag. Bij de aanvraag zijn duidelijk de schrijnende omstandigheden aangegeven die met de persoonlijke omstandigheden van kliënten te maken hebben. (…) De strekking van de aanvraag is niet asielgerelateerd, noch hebben kliënten een asielaanvraag beoogd. (…) Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aanwezig op grond waarvan kliënten een tweede asielverzoek zouden kunnen en willen indienen. (…) Het bezwaarschrift wordt niet ingetrokken, het is mede gericht tegen uw weigering om een beslissing op de reguliere aanvraag te nemen. “Klienten verzoeken u om een reguliere verblijfsvergunning af te geven op grond van de toezegging van de Minister dat de 14-1 brieven op hun schrijnendheid zullen worden beoordeeld.”
2.4 Nadat verweerder bij brief van 21 juli 2006 heeft medegedeeld het standpunt te handhaven dat sprake is van een (tweede) asielaanvraag, heeft verweerder op 9 augustus 2006 een voornemen uitgebracht. Eveneens bij brief van 9 augustus 2006 heeft verweerder het (primaire) besluit van 30 juli 2003 ingetrokken en het door eisers ingediende bezwaarschrift van 19 december 2003 doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 1 juli 2003.
2.5 Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt het volgende aangevoerd. Ruim drie jaar na datum van aanvraag komt verweerder tot de slotsom dat eisers’ 14/1-brief als een asielaanvraag moet worden aangemerkt. Verweerder heeft echter op geen enkele wijze aangegeven waarom de aanvraag als een asielaanvraag moet worden beschouwd. In beroep heeft de gemachtigde van eisers 14/1-brieven overgelegd, waarin eveneens een verzoek werd gedaan om toepassing van de discretionaire bevoegdheid en waarbij de aangevoerde schrijnende omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van eisers. Deze brieven zijn door verweerder wel aangemerkt als reguliere aanvragen. Voorts heeft de gemachtigde van eisers in dit verband verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 november 2006.
2.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 1 juli 2003 terecht als een asielaanvraag is aangemerkt en derhalve eisers’ bezwaarschrift van 19 december 2003 terecht naar de rechtbank heeft doorgezonden ter behandeling als beroepschrift. Verweerder verwijst in dit verband naar verweerders werkwijze zoals neergelegd in de werkinstructie 2005/35. Ingevolge deze werkinstructie, die van kracht is sinds 28 oktober 2005, wordt een 14/1-aanvraag gekwalificeerd door verweerder, zonder dat de aanvrager daarop invloed kan uitoefenen. Een aanvraag met asielgerelateerde elementen wordt als een asielaanvraag aangemerkt. De voordien geldende praktijk (werkinstructie 2005/24) waarbij aan de aanvrager de mogelijkheid werd gelaten om binnen 14 dagen te reageren op de door verweerder gekozen kwalificatie (asiel of regulier) is verlaten, aldus verweerder, vanwege politieke druk en vanwege het veelal uitblijven van een reactie van de zijde van aanvrager. De onderhavige aanvraag is, conform voornoemde werkinstructie 2005/35, als asielaanvraag aangemerkt, nu in de brief is opgenomen dat eisers bij terugkeer naar het land van herkomst verwachten te zullen worden gediscrimineerd vanwege hun Roma-afkomst. Verweerder heeft zich voorts verzet tegen het door eisers gedane beroep op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 november 2006. Nu dit beroep eerst ter zitting is gedaan, is dit in strijd met de goede procesorde, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Alvorens inhoudelijk in te gaan op het beroep van eisers, dient de rechtbank zich uit te laten over de door de gemachtigde van eisers ter zitting overgelegde stukken, een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 november 2006. De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing naar deze uitspraak dient te worden aangemerkt als een nadere juridische onderbouwing van de beroepsgronden, waarbij geldt dat zowel de rechtbank als partijen geacht worden op de hoogte te zijn van ontwikkelingen in de jurisprudentie. Eisers’ beroep op voornoemde uitspraak kan dan ook niet als strijdig met de goede procesorde worden aangemerkt, zodat deze uitspraak bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken.
2.8 In geschil is of verweerder eisers’ brief van 1 juli 2003 als een herhaalde asielaanvraag heeft kunnen aanmerken en op grond daarvan het (fictieve) bezwaarschrift van 19 december 2003 ter behandeling als beroepschrift aan deze rechtbank heeft kunnen doorzenden.
2.9 Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat bij de beoordeling of een 14/1-brief als een reguliere aanvraag dan wel als een asielaanvraag dient te worden aangemerkt, de inhoud en strekking van de 14/1-brief doorslaggevend zijn.
2.10 De brief van eisers van 1 juli 2003 luidt -voor zover relevant- als volgt.
“Hierbij zou ik u graag de zaak van opgemelde kliënten onder aandacht willen brengen. Het gezin heeft op 11 januari 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Ze zijn van Roma afkomst. Hun asielprocedure is inmiddels op 20 januari 2003 afgerond met een negatief resultaat. Kliënten hebben gedurende hun verblijf hier te lande cursussen Nederlands gevolgd en hun kinderen zijn schoolgaand hier te lande. Juist door hun hoge mate van inburgering hebben kliënten zich zeer geliefd gemaakt bij hun Nederlandse vrienden die er openlijk voor pleiten om aan kliënten een verblijfsstatus te verlenen. De heer [eiser] voetbalt voor de plaatselijke amateurclub, ook de kinderen zijn lid. Het gezin doet mee aan allerlei plaatselijke activiteiten en probeert zich op alle manieren nuttig te maken. In het land van herkomst wacht hun discriminatie wegens hun roma afkomst. Hier te lande konden zij voor het eerst een normaal leven opbouwen zonder te worden gediscrimineerd wegens hun huidskleur en afkomst. Bijgaand treft u aan diverse brieven van de Nederlandse vrienden, voetbalclub, school, COA en Stichting Hulp en Welzijn te [woonplaats]. Wilt u zo vriendelijk zijn om deze zaak alsnog te heroverwegen met gebruikmaking van uw discretionaire bevoegdheid?”
2.11 De rechtbank stelt vast dat in de brief weliswaar eisers’ redenen van vertrek uit het land van herkomst worden genoemd, maar dat uit de brief niet blijkt dat deze ook aan de 14/1-aanvraag ten grondslag worden gelegd. Immers, de schrijnende omstandigheden waarop eisers zich beroepen, betreffen reguliere omstandigheden: hun hoge mate van inburgering, het feit dat de kinderen schoolgaand zijn in Nederland en het feit dat eisers actief deelnemen aan het verenigingsleven en andere activiteiten in hun woonplaats. Daar komt bij dat de gemachtigde van eisers in haar brief van 10 juli 2006 expliciet te kennen heeft gegeven, dat de 14/1-brief als een reguliere aanvraag dient te worden aangemerkt en dat eisers geenszins hebben bedoeld een nieuwe asielaanvraag in te dienen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op de inhoud en strekking van eisers’ brief van 1 juli 2003, verweerder deze brief ten onrechte heeft opgevat als een herhaalde asielaanvraag. Dat verweerder blijkens de door haar gehanteerde werkinstructie 2005/35 een indiener van een 14/1-verzoek niet langer in de gelegenheid stelt op te komen tegen de door verweerder aan de brief gegeven kwalificatie, kan aan voormelde inhoud en strekking van eisers’ brief niet afdoen.
2.12 Het -inmiddels ingetrokken- besluit van 30 juli 2003 moet worden aangemerkt als een besluit op een reguliere aanvraag, waartegen bezwaar openstond. Verweerder heeft het bezwaarschrift van 19 december 2003 dan ook ten onrechte doorgestuurd ter behandeling als beroepschrift. Het beroepschrift dient, op de voet van artikel 6:15 Awb, doorgezonden te worden naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift.
2.13 De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.15 De rechtbank zal de Staat der Nederlanden aanwijzen als de rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
3.2 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan eisers te voldoen;
3.3 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 141,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzitter en mrs. E. van Keken en H.P. van der Lelie, rechters, en op 9 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.