RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 23841
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 maart 2007
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1990, van Senegalese nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.M.I. Banning, advocaat te Alkmaar,
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. de Schutter, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 20 juli 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek aan haar vader. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 21 juli 2005 afgewezen. De hoofdpersoon, [naam] (gestelde vader), heeft tegen dat besluit bij brief van 12 augustus 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 april 2006 ongegrond verklaard. De hoofdpersoon heeft (namens eiseres) tegen dit besluit op 13 mei 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2006. Eiseres is vertegenwoordigd door de hoofdpersoon en zijn gemachtigde. Voorts is verschenen mevrouw [naam] (garantsteller). Verweerder is vertegen- woordigd door zijn gemachtigde.
1.4 Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen navraag te doen bij de Nederlandse ambassade te Senegal of daar een gelegaliseerde geboorteakte van eiseres aanwezig is en gemachtigde van eiseres in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. De rechtbank heeft bij brief van 20 oktober 2006 nadere inlichtingen van verweerder ontvangen en gemachtigde van eiseres heeft daarop bij brief van 23 oktober 2006 gereageerd en verzocht eiseres een redelijke termijn te gunnen om alsnog een gelegaliseerde geboorteakte over te leggen. De rechtbank heeft bij brief van 6 november 2006, de gemachtigde van eiseres een termijn van acht weken gegund voor het overleggen van de gelegaliseerde geboorteakte. Bij brief van 29 december 2006 heeft de rechtbank het origineel van de gelegaliseerde geboorteakte ontvangen. Verweerder heeft, na telefonisch verzoek van de rechtbank, op 30 januari 2007 gereageerd. Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het ingestelde beroep niet- ontvankelijk is, omdat de familiale band tussen eiseres en de hoofdpersoon niet is aangetoond. Voorts ontbreekt bij het beroepschrift een ondertekende verklaring waarin eiseres de hoofdpersoon aanwijst als haar bijzonder gemachtigde.
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat de familiale band tussen haar en de hoofdpersoon al in de bezwaarprocedure is aangetoond door het overleggen aan verweerder van een kopie van de geboorteakte van eiseres.
2.4 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 7:1, eerste lid, aanhef, Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Volgens artikel 1:2, eerste lid, Awb is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij primair besluit van 21 juli 2005 is de onderhavige aanvraag van eiseres afgewezen. Bij brief van 12 augustus 2005 heeft de hoofdpersoon bezwaar gemaakt tegen het niet verlenen van het door eiseres gevraagde visum. De hoofdpersoon heeft, in elk geval voor de beoordeling van de vraag of hij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb, door het overleggen van een kopie van een geboorteakte van eiseres tijdens de bezwaarprocedure en een originele geboorteakte van eiseres in beroep, thans voldoende aangetoond dat hij de vader is van eiseres. De hoofdpersoon is door het besluit van 21 juli 2005 rechtstreeks in zijn belang getroffen en hij had dan ook de juridische mogelijkheid om zelf tegen dat besluit bezwaar te maken. Uit de tekst van het bezwaarschrift van 12 augustus 2005 maakt de rechtbank ook op dat de hoofdpersoon zelf tegen voormeld besluit bezwaar heeft gemaakt. Hieruit volgt dat verweerder in het bestreden besluit eiseres ten onrechte als betrokkene heeft vermeld. Gezien het voorgaande en gelezen het inleidende beroepschrift van 13 mei 2006, in samenhang met de op 29 juni 2006 ingediende gronden van beroep, dient het onderhavige beroep te worden beschouwd als door de hoofdpersoon, in zijn hoedanigheid als rechtstreeks belanghebbende, zelf te zijn ingediend. Nu de rechtbank de familiale band tussen de hoofdpersoon en [eiseres], voor de beoordeling van de vraag of de hoofdpersoon belanghebbende is, voldoende acht aangetoond, kan de hoofdpersoon in het beroep worden ontvangen. Om verwarring te voorkomen zal de rechtbank de heer [naam] hieronder de hoofdpersoon en [eiseres] eiseres blijven noemen.
2.6 Vervolgens komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. In dat kader zal de rechtbank hieronder eerst het relevante wettelijk kader weergeven, gevolgd door de standpunten van partijen en de overwegingen van de rechtbank.
2.7 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.8 Verweerder is op grond van artikel 7 van het Souverein Besluit van 12 december 1813 (Stcrt. 1814, 4) bevoegd tot het verlenen van visa.
2.9 Ingevolge de artikelen 1 en 2 van het Protocol tot opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie (Pbl. C 340 van 10 november 1997) is het Schengen-acquis, met inbegrip van de besluiten van het bij de uitvoeringsovereenkomsten van Schengen opgerichte Uitvoerend Comité, opgenomen in het institutionele en juridisch kader van de Europese Unie en treedt de Raad van de Europese Unie in de plaats van het Uitvoerend Comité. De Overeenkomst ter uitvoering van het Schengen-akkoord van 19 juni 1990, Trb. 1990/145 (SUO) maakt ingevolge de bijlage bij het Protocol deel uit van het Schengen-acquis.
2.10 Ingevolge artikel 10, eerste lid, SUO wordt er een eenvormig visum ingesteld dat geldig is voor het grondgebied van alle Overeenkomstsluitende Partijen en kan dit visum worden verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden.
2.11 Ingevolge artikel 15 SUO mag een visum als bedoeld in artikel 10 SUO in beginsel slechts worden afgegeven, voor zover de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor binnenkomst gesteld in artikel 5, eerste lid, onder a, c, d en e, SUO.
2.12 In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, SUO is als voorwaarde opgenomen het, zo nodig, overleggen van documenten ter staving van het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden alsmede het beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van oorsprong of voor de doorreis naar een derde Staat, waar toelating is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder e, SUO is als voorwaarde opgenomen het niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van één der Overeenkomstsluitende Partijen.
2.13 Op grond van artikel 17 SUO heeft het Uitvoerend Comité een nieuwe versie van de Gemeenschappelijke visuminstructie vastgesteld (besluitnummer SCH/Com-ex, (99) 13, Pbl. L 239 van 22 september 2000). De Gemeenschappelijke visuminstructie (GVI) bevat gemeenschappelijke regels voor de behandeling van visumaanvragen.
In Hoofdstuk V GVI wordt gememoreerd dat de behandeling van de visumaanvragen aan de volgende fundamentele criteria moet worden getoetst: de veiligheid van de overeenkomstsluitende partijen, de bestrijding van de illegale immigratie alsmede andere aspecten van de internationale betrekkingen.
2.14 In het kader van de in het Schengenverband vastgestelde voorschriften zijn in hoofdstuk 2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en in hoofdstuk A2 Vreemdelingencirculaire (Vc) criteria vermeld, op grond waarvan een visumplichtige vreemdeling toegang kan worden verleend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden:
1. (...)
2. De vreemdeling dient het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden voldoende aannemelijk te maken.
3. (...) en
4. Tegen het verblijf van de vreemdeling mag geen bezwaar bestaan uit hoofde van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid.
2.15 Verweerder heeft de onderhavige aanvraag afgewezen omdat eiseres naar zijn oordeel niet voldoet aan de hierboven vermelde criteria 2. en 4. Ter motivering van dat oordeel heeft verweerder zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van een wezenlijke sociale en economische binding van eiseres met haar land van herkomst. Hierdoor wordt door verweerder getwijfeld aan het uiteindelijke reisdoel van eiseres en de uiteindelijke verblijfsduur en bestaat er een gegronde vrees dat zij niet tijdig zal terugkeren naar haar land van herkomst of een ander land waar haar toelating is gewaarborgd (vestigingsgevaar).
2.16 De hoofdpersoon heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarden voor het verlenen van het gevraagde visum wordt voldaan. Volgens hem is het reisdoel van eiseres duidelijk, zij wil haar gehandicapte vader bezoeken. Verweerder heeft niet aangetoond dat er enige grond bestaat voor het gevaar van vestiging van eiseres. Eiseres heeft een sociale binding met het land van herkomst en de hoofdpersoon is, gelet op zijn ernstige lichamelijke handicap, niet in staat om voor eiseres te zorgen. Een bezoek van eiseres aan Nederland is de enige kans voor de hoofdpersoon om haar nog eens te zien. De eis van een economische band met het land van herkomst kan niet van eiseres verlangd worden, gelet op de jeugdige leeftijd van eiseres die ten tijde van de aanvraag 14 jaar oud was. De hoofdpersoon heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.17 Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
2.18 Het primaire besluit van 21 juli 2005 kent als motivering alleen de zinsnede “dat niet voldoende is komen vast te staan dat u tijdig zult terugkeren naar het land van herkomst”. Eerst in de beslissing op bezwaar van 19 april 2006 is door verweerder gesteld dat hoofdpersoon en eiseres niet voldoende duidelijkheid hebben verschaft omtrent de exacte familiale relatie tussen eiseres en de hoofdpersoon. Die bevinding heeft verweerder blijkens de bewoordingen van het bestreden besluit ook (sterk) mee laten wegen bij zijn standpunt dat niet gebleken is van een wezenlijke sociale binding van eiseres met haar land van herkomst. De rechtbank is van oordeel dat de verplichting tot zorgvuldige voorbereiding van een besluit door een bestuursorgaan in dit geval vereist dat verweerder, alvorens op bezwaar te beslissen, de hoofdpersoon in de gelegenheid had gesteld te reageren op de eerst in het bestreden besluit geuite twijfel die bij verweerder bestaat over de familiale band tussen de hoofdpersoon en eiseres. Dit geldt temeer nu de hoofdpersoon met zijn bezwaarschrift een kopie van de geboorteakte van eiseres heeft overgelegd.
2.19 Bij zijn standpunt dat niet gebleken is van een wezenlijke sociale binding van eiseres met haar land van herkomst heeft verweerder voorts meegewogen dat wisselend is verklaard omtrent de voorgenomen duur van het verblijf van eiseres in Nederland. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de verklaringen die eiseres en de hoofdpersoon hierover hebben afgelegd zodanig van elkaar verschillen dat getwijfeld kan worden aan de verblijfsduur van eisers in Nederland op basis van het gevraagde visum voor kort verblijf en haar sociale binding met haar land van herkomst. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de hoofdpersoon op de vragenlijst visum voor kort verblijf van 14 oktober 2005 (blz. 7) heeft ingevuld dat het doel van het bezoek is “zieke vader opzoeken” en de duur (tot) drie maanden. Die duur wijkt slechts in geringe mate af van de duur waarvoor eiseres, blijkens punt 25 van het aanvraagformulier van 20 juli 2005, om een visum heeft verzocht, te weten 60 dagen. Niet valt in te zien dat de handgeschreven, in de Franse taal opgestelde, brief van eiseres van 18 augustus 2005 aan de directeur van het Nederlandse consulaat in Senegal - waarin zij verzoekt om een visum voor de duur van 15 dagen - (ook) betrekking heeft op de onderhavige visumaanvraag van 20 juli 2005. Daar komt bij dat ook deze, kortere, verblijfsduur valt binnen de maximale duur van een visum voor kort verblijf voor familiebezoek.
2.20 Bij zijn standpunt dat niet gebleken is van een wezenlijke sociale binding van eiseres met haar land van herkomst heeft verweerder voorts meegewogen dat eiseres jong, ongehuwd en kinderloos is. Daartegenover heeft de hoofdpersoon er in bezwaar op gewezen dat eiseres in Senegal in een “grootfamilie” woont en in beroep heeft hij toegelicht dat dit betekent dat eiseres in gezinsverband woont met haar twee broertjes, haar moeder en overige familie. De rechtbank is van oordeel dat niet, althans niet zonder nadere motivering valt in te zien dat het verblijf van eiseres in haar “grootfamilie” niet of onvoldoende duidt op een sociale binding van eiseres met haar land van herkomst.
2.21 Zijn standpunt dat niet gebleken is van een wezenlijke economische binding van eiseres met haar land van herkomst, heeft verweerder gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres bij haar aanvraag wel heeft verklaard dat zij scholiere is aan de Ecole Publique de [plaatsnaam], maar dat zij daarvan geen bewijsstukken heeft overgelegd en voorts niet gebleken is dat zij een (bij)baan heeft of andere financiële verplichtingen. De rechtbank stelt vast dat verweerder voorgaande eerst in het besluit op bezwaar heeft tegengeworpen. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven in rechtsoverweging 2.18 is overwogen met betrekking tot een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit, had van verweerder verwacht mogen worden dat hij eiseres dan wel de hoofdpersoon, alvorens op het bezwaar te beslissen, had geconfronteerd met de formele eisen die in dit verband kennelijk door verweerder worden gesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook uit het primaire besluit niet blijkt dat van eiseres werd gevergd dat zij haar schoolgang met documenten aantoont. In beroep is door eiseres alsnog een Certificat de Scolarite overgelegd, hetgeen bij een zorgvuldige voorbereiding door verweerder in de bezwaarfase reeds had kunnen gebeuren. Voor wat betreft het niet hebben van een (bij)baan of andere financiële verplichtingen is de rechtbank van oordeel, dat het hebben van dergelijke verplichtingen niet in redelijkheid van een kind van 14 jaar kunnen worden verwacht.
2.22 Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat niet is voldaan is aan voorwaarde 4. als genoemd in rechtsoverweging 2.14, stelt de rechtbank vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat aan dat standpunt een andere motivering ten grondslag ligt dan aan het standpunt dat niet aan voorwaarde 2. is voldaan. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ook op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid noch deugdelijk is gemotiveerd.
2.23 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 7:12, eerste lid, Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De overige gronden van het beroep behoeven geen bespreking meer.
2.24 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb worden veroordeeld in de kosten die eiseres
heeft gemaakt en met toepassing van artikel 8:75, derde lid, zal de rechtspersoon worden aangewezen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.25 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb en artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 19 april 2006;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van 12 augustus 2005 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan eiseres te voldoen;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 141,-, aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 6 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.