RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 51757
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 maart 2007
[eiser]],
geboren op [geboortedatum], van Servische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Broersen, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Haarlem,
de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Nardelli, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 18 maart 1999 een aanvraag ingediend om te worden toegelaten als vluchteling. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 maart 1999 afgewezen. Het besluit strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser heeft tegen dit besluit op 20 maart 1999 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 31 maart 1999 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep gegrond verklaard.
1.2 Bij besluit van 3 juli 2000 heeft verweerder de aanvraag van eiser wederom afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 2 oktober 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 februari 2002 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 27 februari 2002 beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 6 december 2004 is dit beroep gegrond verklaard.
1.3 Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar van 2 oktober 2000 wederom ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 17 november 2005 beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 januari 2007. Eiser is in persoon verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.6 Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, is het onderzoek bij schrijven van 30 januari 2007 heropend en is verweerder gevraagd aan te geven of de aan eiser verleende verblijfsvergunning een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dan wel bepaalde tijd betrof. Verweerder heeft bij schrijven van 7 februari 2007 geantwoord en toestemming verleend het onderzoek zonder het houden van een nadere zitting te sluiten. Hierop heeft eiser bij schrijven van 23 februari 2007 gereageerd en eveneens toestemming verleend het onderzoek te sluiten zonder nadere zitting.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (Vw oud) ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 117 en 118 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. De rechtbank toetst het bestreden, na 1 april 2001 genomen besluit materieel aan het nieuwe vreemdelingenrecht.
2.3 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.4 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen, indien een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is een etnische Bosniak, afkomstig uit Kosovo. Hij verrichtte landbouwwerkzaamheden voor een staatsbedrijf. Vanwege de dreigende oorlog en door zijn geloof heeft eiser allerlei problemen gehad op zijn werk. Hij moest werkzaamheden verrichten die niemand wilde uitvoeren. Hij is samen met zijn echtgenote gevlucht vanwege de dreigende oorlog in Kosovo. De buurman van eiser in Kosovo, een Albanese man, is na zijn vertrek vermoord. Eiser is hiervan erg geschrokken. Verder heeft hij nog gehoord dat zijn huis is uitgebrand en onbewoonbaar is.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Uit het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 april 2005 met betrekking tot Kosovo blijkt dat de situatie van Slavische moslims, tot welke groep eiser behoort, stabiel is. Op een paar incidenten na hebben er geen gewelddadigheden meer plaats gevonden. Zij ondervinden geen problemen met betrekking tot bewegingsvrijheid, de toegang tot basisonderwijs en middelbaar onderwijs is toereikend. Zij nemen deel aan het politieke leven, op zowel regionaal als centraal niveau en zijn vertegenwoordigd in de rechterlijke macht. Veel Slavische moslims zijn echter nog bang hun eigen taal in het openbaar te gebruiken. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser heeft te vrezen wegens de enkele omstandigheid dat hij behoort tot de groep der Slavische moslims. Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die vluchtelingenschap aannemelijk maken. Niet is aannemelijk dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling welke in strijd is met het gestelde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat eiser zich niet in zijn land van herkomst staande kan houden.
2.7 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. De door verweerder aangehaalde voorbeelden uit het ambtsbericht zijn niets anders dan window-dressing. De voornaamste functies worden door etnische Albanezen van Kosovaarse afkomst bekleed. In Kosovo wordt gewoon gewacht tot de United Nations Interim Administration Mission in Kosovo (UNMIK) zich terugtrekt om daarna de touwtjes weer volledig in handen te kunnen nemen. Door de vervolging is er in de woonplaats van eiser geen enkele Bosniak meer woonachtig. Eiser heeft daar niets meer en heeft daar ook niets meer te zoeken. Niet is vol te houden dat eiser zonder noemenswaardige problemen zou kunnen terugkeren. Eiser heeft geen enkele familie meer in Kosovo. Eiser is 62 jaar en kan niet op een sociaal vangnet is Kosovo terugvallen. Zijn broer, zuster en zijn drie kinderen wonen allen in België en zijn allemaal tot Belg genaturaliseerd. Eiser kan zich niet staande houden bij terugkeer. Er is geen werk en sociale voorzieningen ontbreken. Eiser doet verder een beroep op de Background Note on Repatriation Policy van de UNMIK van juni 2006.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 De rechter is verplicht te toetsen aan voorschriften die van openbare orde zijn, ongeacht of partijen op deze voorschriften een beroep hebben gedaan. Deze ambtshalve toetsing heeft met name betrekking op de beoordeling van -onder meer- ontvankelijkheidsvragen. De rechtbank is verplicht het beroep, met gebruikmaking van artikel 8:70, onder b, Awb niet-ontvankelijk te verklaren indien het procesbelang ontbreekt.
2.9 De rechtbank ziet zich derhalve allereerst gesteld voor de vraag of eiser belang heeft bij het door hem ingestelde beroep. Deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord. Hiervoor is het volgende redengevend.
2.10 Uit het verweerschrift van 19 december 2006 is gebleken dat eiser sinds 18 maart 1999 in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ‘voor voortgezet verblijf’, laatstelijk verlengd tot en met 18 november 2011. In geschil is de vraag of verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft kunnen onthouden. Gelet op de verschillen die bestaan in intrekkingsgronden van respectievelijk een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als genoemd in artikel 19 jo. 18 Vw, en een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als genoemd in artikel 32 Vw, alsmede de verschillen die bestaan in voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd voor respectievelijk regulier, als genoemd in artikel 21 Vw en voor asiel, als genoemd in artikel 33 Vw, moet worden geconcludeerd dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een sterkere verblijfspositie in Nederland geeft dan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Indien eiser in het onderhavige geding in het gelijk zou worden gesteld, zou hij derhalve in aanmerking komen voor een sterkere verblijfspositie in Nederland. Hiermee is het procesbelang van eiser met het onderhavige beroep gegeven.
2.11 Eiser heeft een beroep gedaan op de Background Note on Repatriation Policy van de UNMIK van juni 2006. Uit dit stuk blijkt onder meer dat de UNMIK de repatriëring van -onder meer- onbegeleide ouderen die geen familieleden of enige andere vorm van sociaal vangnet in Kosovo niet zal accepteren. Blijkens het algemene ambtsbericht van 15 april 2005 pleit UNHCR alleen voor bijzondere aandacht bij terugkeer voor bepaalde kwetsbare groepen, wier speciale behoeften in aanmerking genomen worden, zoals alleenstaande ouderen zonder familie of enige andere vorm van ondersteuning in Kosovo. Uit het ambtsbericht blijkt niet op welke bron dit gedeelte is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het door eiser overgelegde stuk van UNMIK van juni 2006 een concreet aanknopingspunt, op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de volledigheid en juistheid van hetgeen in het ambtsbericht is weergegeven met betrekking tot de actuele, feitelijke situatie in Kosovo en met name voor die groep mensen, waartoe eiser, gelet op zijn leeftijd en persoonlijke achtergrond, behoort.
2.12 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De overige grieven van behoeven geen verdere bespreking.
2.13 Op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb kan de rechtbank zelf in de zaak voorzien na gegrondverklaring van het beroep. In het onderhavige geval ziet de rechtbank aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Op voet van artikel 7:11, tweede lid, Awb wordt het primaire besluit herroepen en wordt deze uitspraak daarvoor in de plaats gesteld. Dit houdt in dat aan eiser met ingang van de datum van zijn aanvraag een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te worden verleend en met ingang van 18 maart 2002 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De rechtbank merkt hierbij op dat dit geval, dat als zeer bijzonder moet worden aangemerkt omdat reeds tweemaal eerder door deze rechtbank en nevenzittingsplaats een besluit van verweerder op het bezwaarschrift van eiser is vernietigd en gelet op het feit dat eiser deze asielaanvraag al meer dan acht jaar geleden heeft ingediend, voorbij kan worden gegaan aan het feit dat aan de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd geen aanvraag ten grondslag ligt.
2.14 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om eiser met ingang van datum aanvraag in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en met ingang van 18 maart 2002 in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisermoet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. van der Lelie, rechter, en op 19 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.