ECLI:NL:RBSGR:2007:BA4381

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/33824, 05/33826
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Angolese nationaliteit afgewezen; ex tunc toetsing vereist

In deze zaak hebben eisers, van Angolese nationaliteit, op 24 december 2000 een asielaanvraag ingediend. De aanvragen zijn aanvankelijk afgewezen door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, maar na een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem op 4 juni 2004, waarin de beroepen van eisers gegrond werden verklaard, heeft de verweerder op 28 juni 2005 nieuwe besluiten genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat de situatie in Angola is gewijzigd en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging hebben. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat als een aanvraag ten onrechte is afgewezen, een latere ex nunc toetsing niet kan leiden tot afwijzing van de aanvraag door wijziging van omstandigheden in het land van herkomst, tenzij de verweerder de bevoegdheid heeft om de vergunning in te trekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder niet heeft kunnen volstaan met een ex nunc toetsing en dat de aanvragen van eisers opnieuw beoordeeld moeten worden. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvragen van eisers, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05 / 33824 (beroep [eiser])
AWB 05 / 33826 (beroep [eiseres])
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 januari 2007
in de zaak van:
[eiser], geboren op [geboortedatum], eiser,
[eiseres], geboren op [geboortedatum], eiseres,
mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen
[kind 1] geboren op [geboortedatum] en
[kind 2], geboren op [geboortedatum],
allen van Angolese nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde: mr. J. Broersen, rechtshulpverlener bij de Stichting Rechtsbijstand te Haarlem,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. van den Bos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 24 december 2000 aanvragen ingediend om te worden toegelaten als vluchteling. Verweerder heeft deze aanvragen aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluiten van 8 augustus 2001 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers op 4 september 2001 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 juni 2004 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, zijn de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd (AWB 01/43899). Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten op 28 juni 2005 opnieuw afgewezen.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 20 september 2006. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (Vw oud) ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 117 en 118 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden, het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. De rechtbank toetst het bestreden, na 1 april 2001 genomen besluit, materieel aan het nieuwe vreemdelingenrecht.
2.3 Ingevolge artikel 28, eerste lid en artikel 29, eerste lid, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. (...)
e. (...)
2.4 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen, indien een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd.
Eiser is Jehovagetuige. Vanwege zijn geloofsovertuiging heeft hij geweigerd zich in te laten schrijven voor de militaire dienst. Eiser werkte als privé-chauffeur voor mensen die handelswaar bij zich hadden. Op 8 december 1998 werd hij tijdens zijn werk opgepakt door de União Nacional para a Independênçia Total de Angola (UNITA) en werd gedwongen om als chauffeur te werken voor een organisatie van de UNITA, MIRNA (ministerie van Natuurlijke Delfstoffen) geheten. Hij was chauffeur van drie leiders van de UNITA. Hierdoor heeft hij alle strategische punten en gebieden van de UNITA gezien en beschikt hij over vertrouwelijke informatie. Zo weet hij als een van de weinigen buiten de UNITA de locatie van de diamantmijnen vrijwel exact te vinden. In januari/februari 2000 zag hij kans om te ontsnappen. In maart 2000 kwam hij in Malange aan. In juli 2000 werd de auto waarin hij als chauffeur reed aangevallen. Iedereen wist te vluchtten. Eiser heeft de auto later uitgebrand teruggevonden met daarin een boodschap van de veiligheidsdienst, de Brinde. Deze boodschap bevatte de mededeling dat zij hem zouden vinden waar hij zich ook bevond. Eiser heeft sinds die tijd niet meer gewerkt. In augustus 2000 werd Malange aangevallen door de UNITA, waarna eiser met zijn familie naar Luanda is gevlucht. Vanuit het vluchtelingenkamp heeft eiser met zijn gezin en twee nichtjes Angola verlaten.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -samengevat en voor zover relevant- op het volgende standpunt gesteld. Het betoog van eiser dat net als in de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Alkmaar van 31 oktober 2003 (AWB 01/60417 en AWB 01/60418) ex tunc getoetst zou moeten worden, volgt verweerder niet. Genoemde uitspraak betreft niet een soortgelijk geval. Getoetst aan de huidige stand van zaken in Angola, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn land van herkomst een gegronde vrees heeft voor vervolging door de UNITA in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Uit het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Angola van 31 oktober 2003, kenmerk DPV/AM-818704 blijkt immers dat de UNITA als zijnde een rebellenbeweging niet meer bestaat en dat de rebellen gedemobiliseerd en ontwapend zijn. Evenmin kan het beroep op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) slagen, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte waaraan hij lijdt zich in een levensbedreigend en vergevorderd stadium bevindt en niet is aangetoond dat er geen behandelmogelijkheden in Angola aanwezig zijn, dan wel dat er geen sociale opvang in Angola aanwezig is. Hetgeen verder nog in het kader van de asielaanvraag naar voren is gebracht kan evenmin leiden tot inwilliging van de aanvragen.
2.7 Ten aanzien van eiseres stelt verweerder zich op het standpunt dat geen zelfstandige asielmotieven naar voren zijn gebracht, maar dat zij een van haar partner afhankelijk asielrelaas heeft. Nu de aanvraag van eiser is afgewezen, wordt ook haar aanvraag afgewezen.
2.8 Eisers hebben hiertegen in beroep -verkort weergegeven- aangevoerd dat verweerder eisers asielrelaas ten onrechte ex nunc heeft getoetst. Zij stellen zich, onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 31 oktober 2003 en de rechtbank Assen van 17 december 2002 (AWB 01/32745 en AWB 01/40773), op het standpunt dat zij door het bestreden besluit in een nadeligere positie zijn komen te verkeren dan wanneer verweerder in het besluit van 8 augustus 2001 naar behoren had getoetst. Daarbij had verweerder eisers moeten horen naar aanleiding van de gewijzigde situatie in Angola, hetgeen verweerder heeft nagelaten. Verweerder heeft daarnaast geen gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 juli 2004. Voorts stellen eisers zich op het standpunt dat verweerder pas in het bestreden besluit is ingegaan op hetgeen is aangevoerd over eisers HIV infectie. Door deze handelswijze heeft verweerder aan eisers een instantie ontnomen. Daarnaast heeft verweerder nagelaten het Bureau Medische Advisering (BMA) in te schakelen. Ten aanzien van eiseres is nog aangevoerd dat zij beperkt verstandelijke vermogens heeft. Dit bezien in samenhang met de ziekte van haar man en de slechte humanitaire situatie in Angola, rechtvaardigt dat aan eisers een verblijfsvergunning wordt verleend op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Ter beoordeling staat of verweerder aan eisers op goede gronden verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd heeft onthouden.
2.10 De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in het geschil is dat het asielrelaas van eisers geloofwaardig is. De discussie spitst zich toe op de vraag of verweerder eisers asielrelazen ex nunc, dan wel (eveneens) ex tunc had moeten beoordelen.
2.11 Uit de jurisprudentie van de rechtbanken -waaronder de door eiser ingebrachte uitspraken van de rechtbanken Alkmaar en Assen- kan hieromtrent het volgende worden afgeleid. Als een aanvraag van een vreemdeling ten onrechte is afgewezen, kan een latere ex nunc toetsing niet leiden tot het alsnog afwijzen van de aanvraag door wijziging van omstandigheden in het land van herkomst, tenzij verweerder de bevoegdheid heeft om in het geval de vergunning bij het eerdere besluit was verleend, deze vergunning in te trekken. Dit is in overeenstemming met het in de memorie van toelichting genoemde beginsel dat een bezwaar- of beroepsprocedure in het algemeen tot gevolg moet hebben dat betrokkene in de situatie wordt gebracht waarin hij zou zijn geweest indien van meet af aan op juiste wijze door verweerder was beslist. In de memorie van toelichting (TK II, 1991-1992, 22495, nr 3, p.145) wordt dienaangaande overwogen: “Alsdan zou aan de rechtsbescherming van de aanvrager van de vergunning in het algemeen tekort worden gedaan, indien bij het voorzien in de zaak acht wordt geslagen op eerst na de bestreden beslissing ontstane feiten en omstandigheden die een deugdelijke weigeringgrond kunnen opleveren. Wij zijn van mening dat dergelijke feiten en omstandigheden wel in de nieuwe besluitvorming kunnen worden betrokken, indien het bestuursorgaan rechtens bevoegd zou zijn de aanvankelijke beslissing in te trekken”.
2.12 In beroep stelt eiser dat als op zijn aanvraag naar behoren zou zijn beslist, hij met ingang van 24 december 2000 als vluchteling zou zijn toegelaten en hij inmiddels een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zou hebben gekregen. Verweerder heeft dit niet betwist. Op grond van artikel 35 Vw en het beleid van verweerder zoals neergelegd in C6/31.2 en C6/31.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan een vergunning niet meer worden ingetrokken, wegens wijzigingen in de situatie in het land van herkomst. Indien onder deze omstandigheden slechts ex nunc zou worden getoetst, brengt dit mee dat eiser in een slechtere positie zou worden gebracht dan hij zou zijn geweest indien direct naar behoren op zijn aanspraken zou zijn beslist. Gelet hierop en gezien hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.11, heeft verweerder niet kunnen volstaan met slechts een ex nunc toetsing.
2.13 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit van 28 juni 2005 heeft nagelaten te toetsen aan de omstandigheden zoals deze waren ten tijde van de aanvraag. Evenmin heeft verweerder de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 4 juni 2004 in acht heeft genomen, waarin onder meer is overwogen dat uitgaande van de geloofwaardigheid van verklaringen van eiser dat hij over vertrouwelijke informatie beschikt en gelet op de voor hem achtergelaten boodschap van de Brinde, niet kan worden uitgesloten dat eiser de speciale aandacht heeft van de UNITA.
2.14 Verweerder heeft dan ook op onjuiste gronden geweigerd aan eiser een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw te verlenen.
2.15 De rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 3:46 Awb. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.
2.16 Gelet op het voorgaande kan ook het besluit van eiseres niet in stand blijven.
2.17 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten zulks met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op de voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten van 28 juni 2005;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op de aanvragen van eisers van 24
december 2000, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 15 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.